Pol le Roy
ORDE VAN HINGENE
© Orde van Hingene 2014 - DISCLAIMER

Pol le Roy, een vergeten dichter

"Eén van de grootste, als hij al niet grootste dichter is in ons taalgebied." Zo luidde ooit de visie van de befaamde literatuurkenner pater Janssens op de onroomse Pol Le Roy. Sinds zijn dood, in 1983, is het nochtans stil geworden rond deze gedreven man. Le Roy verdient beter! Ondanks de keuzes die hij gemaakt heeft in zijn turbulente leven.

De Stroom

Pol le Roy werd op 1 maart 1905 geboren te Hingene, in de schaduw van het domein van de graven d'Ursel en op een boogscheut van de Schelde, de Stroom, die hem ook later zou blijven inspireren. Op driejarige leeftijd verloor hij zijn moeder, waardoor hij werd opgevoed door zijn tante die met zijn vader hertrouwde en de jonge Le Roy zeer godvruchtig probeerde op te voeden. Zijn jeugd verliep grotendeels langs de oevers van de Schelde en de grachten van het kasteel waar in de wissen voor de mandenvlechterij lagen te weken, in de bossen, op de heide en de broekgronden van het toen nog ongeschonden Klein-Brabant. "De kouters, de wind van de vlakte. Vliegers op laten, die we zelf maakten met wissen en geolied papier. En ook bootjes zelf gemaakt uit afgedankte klompen met zeilen en een regelbaar roer aan een lang touw." Dit tijdloze leven werd slechts kort onderbroken toen de patriottische familie Le Roy in 1914 wegvluchtte voor de Duitsers. De jonge Le Roy was een dweper, een eenzame jongen bij wie de jeugdige weemoed vaak de overhand haalde. "Op momenten van overspoelende en onverklaarbare vreugd of kwellend geluk zag ik me steeds schommelen tussen de sterren en toch hoogtevrees", noteerde hij op een snipper papier. In 1919 zette hij een punt achter zijn middelbare studies in Bornem en trok hij naar het Kleinseminarie te Mechelen (1919-1925). Daar was hij dan een ietwat kwetsbare, asociale jongen, maar met een diepe verachting voor wat hij snel "de valse waarden van de bourgeoisie" zou noemen. Toch was er iets veranderd. Politiek vroegrijp en begiftigd met een schitterend redenaarstalent werd hij snel een opgemerkte figuur in het Kleinseminarie. Zijn streven naar hogere idealen maakte van hem een rebel, "een tijdelijke rebel" , zou hij later zeggen, omdat hij eigenzuchtige contestatie verafschuwde en een wereld zonder gezag voor hem "een beestenboel" was. Hij werd voorzitter van de studentenbond van Klein-Brabant ‘Leven is Streven’ en organiseerde in de loop van 1924 op het Kleinseminarie een omhaling voor de student Berten Vallaeys, die in Leuven tijdens een plakincident was neergeschoten door een Waalse student. Toen de steunlijst van het Kleinseminarie in ‘De Schelde’, het blad van de Frontpartij, verscheen, kon Le Roy zijn koffers pakken. De tussenkomst van een van zijn leerkrachten voorkwam echter dat hij het Seminarie moest verlaten. Met de prijsuitdeling voor de retoricastudenten, in aanwezigheid van Z.E. kardinaal Mercier (bekend om zijn anti-Vlaamse houding), zette hij de clerus van het seminarie echter weer voor schut: "Tijdens het spelen van de Brabançonne bleef ik met nog iemand op de eerste rij vlak voor de rood aanlopende tronie van de Waalse Archeveque op mijn gat zitten. Onvergetelijk maar nooit vergeven." Ondertussen raakte hij volledig in de ban van de poëzie. Hij las de geïndexeerde 'Les Fleurs du Mal' van Baudelaire en ‘Opgangen’ van Wies Moens. Ook 'Bezette Stad' van Van Ostaijen beïnvloedde hem diepgaand. "Ik werd veroverd door hun moderne geest én beelden en de breuk met het verkalkte academische stramien. Zij hebben met de hulp van een mislukte liefde mijn beloken aanleg losgeslagen." In 1922-23 ontdekte hij 'Les Illuminations' van Rimbaud, wat hem " gek maakte van vreugde. Ik begreep het niet allemaal maar de magie van het woord overweldigde mij. Ik werd opgetild en voortgejaagd." toen mij geen naam of jaar meer droeg en toch ik zwierf op zeer reële Scheldedijken toen mij geen woord meer bleef maar alle woorden dansten door mij heen met gensters van een magisch vuur en bloemen vonden in mijn roep hun nest toen zonder zin mij grond of grens was werd ik van ster tot ster en in de weegbree hier en in de reiger aan de waterkant mijn aandacht mijn bevruchtend woord... dit was mijn eerste stap in uw vergeestelijkte delta poëzie Pol le Roy bleef al die tijd een getormenteerde godszoeker, wat hem als jonge man op de rand van de waanzin en de zelfmoord bracht. Mede dankzij zijn prefect, graaf de Ribeaucourt, vond hij zijn evenwicht weer. Vanaf dan evolueerde zijn visie geleidelijk in esoterische richting. Daarbij ging ook de vrouw een steeds belangrijker rol spelen: de vrouw als specifieke wijze waarop men (net als in de Indische en in onze eigen middeleeuwse traditie) tot geestelijk eenheid komt. Daarvoor diende hij zich in de eerste plaats te ontdoen van wat hij noemde "la maladie des scrupules", het zondegevoel bij elk beeld dat hij zich vormde van de vrouw. Na zijn studies in Mechelen wilde Le Roy rechten of Germaanse filologie studeren. Uiteindelijk volgde hij op aanraden van zijn voormalige prefect de Ribeaucourt handels- en consulaire wetenschappen aan de Universite Catholique de Louvain (1925-1927), de toen nog Franstalige K.U. Leuven. In Leuven was hij aktief in de studentenclub ‘Rupelgalm’, in 1926-27 was hij voorzitter van de Antwerpse Gouwbond, redactiesecretaris van ‘Ons Leven’ ( schuilnaam Rex - vermoedelijk liet hij zich hiervoor inspireren door de naam van het gelijknamige bier van een plaatselijke brouwerij uit Hingene ) en bestuurslid van het KVHV, via hetwelk hij ook raadslid van het ‘Dietsch Studenten Verbond’ was. Gezondheidsperikelen en een (te) sterke betogingsactiviteit in zijn tweede jaar te Leuven deden hem zakken voor zijn eindexamens. Het jaar nadien schreef hij zich in als vrij student in de politieke en sociale wetenschappen. Ondertussen voorzag hij in zijn onderhoud door lessen Latijn in de novicenafdeling van de ‘Paters Conventuelen’. De studies draaiden opnieuw op niets uit en in 1928 keerde hij weer naar Hingene waar hij als boekhouder aan de slag ging. In die periode was hij vooral actief als medestrijder van de oudfronter Ward Hermans met wie hij in de periode 1928-30 verschillende ‘Vlaamsch Nationale Wachten’ oprichtte in Klein-Brabant. Op poëtisch vlak stond hij tijdens zijn Leuvense jaren aanvankelijk nog sterk onder invloed van het expressionistische werk van Van Ostaijen en Wies Moens. Hij werkte toen aan de dichtbundel 'De Zaalge Roede' die, bij publicatie in 1928, vooral omwille van de titel nogal wat succes had bij de studenten. De bundel was deels Baudeleriaans klassiek, deels humanitair-expressionistisch en vormde een ode aan de God der christenen. Het werkje eindigde betekenisvol met “Heer kruisig ons.” Het werd later door de dichter (begrijpelijkerwijze) afgedaan als een jeugdzonde. In de loop van 1925 was ook Breton in zijn leven gekomen en raakte hij in de ban van het surrealisme. Op poëtisch vlak volgden jaren van experimenteren, waarbij hij het essentiële uit surrealisme en expressionisme probeerde te bewaren en te verzoenen met wat voor hem de blijvende verworvenheden van het classicisme waren.

In het spoor van Joris Van Severen

Politiek bleef echter voorgaan bij Le Roy en in 1930 kwam hij als gewestsecretaris voor het arrondissement Oudenaarde-Ronse in dienst van het ‘Vlaamsch Nationaal Vakverbond’. Dit vakverbond, dat behalve in de streek van Aalst en Oudenaarde ook nogal wat aanhang had in West-Vlaanderen, vormde eigenlijk de erfgenaam van de vroegere Daensistische syndicaten. Le Roy deed er administratief werk en schreef artikels voor ‘De Vlaamsche Syndikalist’, waarin hij onder meer belast was met de rubriek buitenland. Tevens werkte hij einde 1930 een tijdlang samen met de voormalige Daensistenleider en activist Hector Plancquaert. Plancquaert wilde de verschillende Daensistische en Vlaams-nationalistische groepen uit Oost-Vlaanderen bundelen in een Vlaams-nationalistische gouwraad maar Le Roy en Plancquaert kwamen spoedig in conflict met elkaar. In juli '31 richtte Le Roy in Oudenaarde nog een ‘Vlaamsch Nationaal Verweer’ op maar kort nadien stapte hij over naar het ‘Verdinaso’. Hoe hij juist met Van Severen in contact is gekomen, is niet helemaal duidelijk. Mogelijk heeft zijn activiteit in het vakverbond (in West- Vlaanderen zat het ‘Vlaamsch Nationaal Vakverbond’ met Juul de Clercq volledig binnen de invloedssfeer van Van Severen) hem in contact gebracht met Van Severen. Hoe dan ook, in het najaar van 1931 maakte hij, zeer tegen de zin van Ernest van den Berghe, mee de overstap naar het pas opgerichte ‘Verbond van Dietsche Nationaal-Solidaristen’, of kortweg Verdinaso, en het ‘Verbond van Nationale Arbeiders Syndicaten’ (NAS). Die laatste was eigenlijk het vroegere ‘Vlaamsch Nationaal Vakverbond’ uit West-Vlaanderen dat zich samen met enkele Oost-Vlaamse afdelingen in augustus 1931 had omgevormd en dat het embryo moest vormen van de toekomstige Dinaso-corporaties. NAS, dat onder leiding stond van Juul Declercq, telde toen een goede 3000 leden en vormde voor het Verdinaso de wervingsbasis bij uitstek. Le Roy stelde zich volledig ten dienste van het Verdinaso en vestigde zich achtereenvolgens in Izegem, het centrum van Dinaso-activiteit in West-Vlaanderen, en in Gent. Hij werd verbondssecretaris van het NAS, was een tijdlang, naar eigen zeggen symbolisch, lid van de Dinaso-Militie en gaf enkele nummers uit van het gratis propagandablad ‘De Aanval’. Ondanks zijn eerder tengere gestalte maakte hij als DM-militant de gewelddadige confrontatie met communisten mee op de Veemarkt te Mechelen en verving hij regelmatig Wies Moens als spreker wanneer de omstandigheden te gevaarlijk leken... Ook op de gebiedsdag van het Verdinaso-Nederland in 1936 sprak hij. Maar dan onder een valse naam omdat de toegang tot het grondgebied hem samen met van Severen en Thiers was geweigerd. Le Roy volgde met aandacht wat er in Duitsland gebeurde en net als andere Dinasoleiders ging hij in 1933 en 1934 naar de partijdag in Neurenberg "waar wij op de schouders werden getild". Het enthousiasme voor het nationaalsocialisme zou echter snel bekoelen en het Verdinaso legde vanaf '34 steeds meer nadruk op de eigen, Nederlandse, niet door vreemden te beïnvloeden, evolutie. Ondertussen las hij Céline, Chateaubriand, Sorel én Maurras en kwam hij steeds meer in de ban van zijn leider Van Severen die hij steeds, samen met de traditionalist Guénon, als een van zijn geestelijke leiders zou blijven beschouwen. De opgang van het Verdinaso was echter een doorn in het oog van de overheid en nog in 1933 kwam er in de verschillende Vlaamse provincies een verbod voor optochten en propaganda in uniform. Ook werd het aan ambtenaren verboden lid te zijn van het Verdinaso. De zwaarste maatregel kwam er eind 1933 toen minister van arbeid, Van Isacker, de werklozenkassen van NAS ontbond. Werkloze Dinaso's waren vanaf dan verplicht om zich aan te sluiten bij een officiële kas. Het leidde rechtstreeks tot het einde van de Nationale Arbeiders Syndicaten, die een van hun bestaansreden verloren, en de oprichting van het ‘Verbond van Dinasocorporaties’ (VDC), dat in augustus 1934 tot stand kwam. Pol Le Roy werd verbondsleider van het VDC en kwam tevens in de leiding van het Verdinaso. Vanaf 1935 gaf hij het VDC-blad ‘Orde’ uit, waarschijnlijk het meest ordeloze blad dat ooit onder Dinaso-auspiciën verscheen. ‘Orde’ verscheen eerst als maandblad, later als weekblad-bijlage bij 'Hier Dinaso!', dan tegelijkertijd als weekblad en maandblad, om uiteindelijk vervangen te worden door het ‘VDC- blad’. Hierin kwamen naast de specifieke beroepsproblemen ook uitgebreide ideeën van de Franse sociale school aan bod, onder wie die van René La Tour du Pin en Frédéric Le Play. Ook Georges Sorel en natuurlijk Charles Maurras beïnvloedden zowel het VDC als het Verdinaso ingrijpend. Le Roy schreef ook een aantal brochures waarin de politieke en corporatieve ideeën van het Verdinaso voor een breder publiek werden vertaald. Zo verschenen achtereenvolgens 'Wat is en wil het Verdinaso' (1932), eigenlijk een soort kennismakingsbrochure met het Verdinaso, 'Alarm over het land' (1936), dat een scherpe aanval vormde tegen de regering Van Zeeland, 'Orde in België' (1937), en 'Le Verdinaso et le Problème de l'Ordre corporatif' (1938). Tevens verzorgde hij verschillende landdagbrochures en bleef hij kopijen leveren voor ‘Hier Dinaso!’. Ook had hij als waarnemer van het Verdinaso een zetel in het jongerencomité van de ‘Kommissie voor Staatshervorming’, waar o.m. ook De Wigny en Struye deel van uitmaakten. In 1939 werd hij hoofdredacteur voor 'Hier Dinaso!' en, in opvolging van Juul de Clercq, propagandaleider. Tijdens de ziekte van Van Severen in datzelfde jaar, werd hij gevolmachtigde voor het Verdinaso. De dood van zijn vader in 1938 en vooral de onverwachte dood van zijn nog jonge vrouw in mei 1939 (Laura was nog geen 30) verscheurden hem. Le Roy bleef achter met twee jonge kinderen en leed onder het besef dat hij zijn vrouw te kort gedaan had door de lange werkdagen en de poëtische experimenten die hij niet kon delen met haar. Deze traumatische ervaringen resulteerden in donkere, zwaarmoedige verzen terwijl hij in gezelschap een lachende, geestige verschijning bleef. Belijdenis Wij hadden saam het leven liefde stilten lief, de sterren en de late branden wij hadden saam de nachten lief de winters lief, de sneeuwen lichtwaranden wij hadden saam de doden lief ons liefde lief, de haat, de smart, de schande wij hadden saam elkander lief... Laat mij 't gestorven lied van ons gebonden handen. Terzelfdertijd groeiden hij en Van Severen steeds meer naar elkaar toe. Dat verbaast niet echt. In Vlaanderen was Van Severen een pionier die met zijn blad ‘Ter Waarheid’ Baudelaire en Rimbaud had belicht. Van Severen had ook later, op zijn bureau in Brugge, het portret van Baudelaire staan, in wiens werken hij volgens zijn levensgezellin Rachel Baes, dagelijks las. Hij volgde het dadaïsme en met Le Roy had hij ook de belangstelling voor de surrealistische avant-garde gemeen. Zo werd zijn bibliotheek eind de jaren '30 onder meer opgesmukt met surrealistische schilderijen van zijn vriend Felix Labisse. Ook gevoelsmatig konden beide mannen het goed met elkaar vinden: "Van Severen, zijn ontroeringen tot wenens toe... het onbewuste romantisme zijn eerbied voor de vrouw, spijts zijn ironie zijn mannelijk superioriteitsgevoel! Geen onzer kon op Van Severen kwaad zijn - laat staan blijven. Slot was steeds : wat 'n vent!" Van poëzie kwam er intussen niet veel in huis. Le Roy was van mening dat poëzie en politiek onverzoenbaar waren. Van Severen spoorde hem nochtans aan opnieuw gedichten te publiceren maar de oorlog maakte dat dat voor nemen een tijdlang moest opgeborgen blijven.

En toen was er de oorlog...

"Oorlogsochtend - 9 uur bij Joris - Hij was kalm en beheerst als altijd, maar woedend op de Duitsers en hun stommiteit van de inval. Ik stelde hem voor een proclamatie te lanceren. Achtte het overbodig, gezien onze houding overduidelijk was en wij trouw hadden beloofd aan de koning, zijn neutraliteitspolitiek en zijn wil om het grondgebied tegen welke aanrander ook te verdedigen. Er kwamen nog vrienden op bezoek. In de voormiddag zijn we, Jan, Van Severen en ik, de stad ingewandeld. Hij gekscheerde met overdreven luchtalarm: 'Weeral een duif die ze te hoog zien vliegen hebben'. We zagen de Franse troepen, tanks en gevechtswagens en gemotoriseerde infanterie door Brugge trekken - die moeten dus ook invalsklaar gestaan hebben. 's Middags lunch met een vriendin van Joris van Severen. Na de lunch koffie en cognac. Rond 3 uur Sûreté. Hij zei me al lachend dat ze wapens en uniformen kwamen zoeken. Vonden niets. Maar hij moest mee. Mijn identiteit en die van de dame werden niet gevraagd. Hij zei me al lachend dat hij wel vlug vrij zou komen. Maar vroeg me in zijn huis te blijven tot volgende dag en de post door te nemen. Anna kuist en zal voor alles zorgen. “Ge weet waar de likeuren staan.” zei ze. Ik tracht de dame, die zeer onder de indruk is, gerust te stellen. Dan wordt er weer gebeld. Vergezeld van een der veiligheidsagenten staat hij voor mij : “Pol, hoeveel geld hebt ge nog?” Ik had nog 1200 Fr. Hij vraagt of ik nog iets te betalen heb. Een deel van mijn op afkorting gekochte pak. Hij opent zijn portefeuille: Dan delen we. De 600 Fr in zijn bezit wordt in 2 gedeeld. Nog een stevige handdruk... ik zou hem niet meer weerzien. De volgende ochtend hoor ik van vrienden het relaas van verschillende aanhoudingen. Het Cruyce van Bourgondië wordt bewaakt. In de namiddag wordt ook Jan Rijckoort aangehouden. Op aandringen van vrienden vertrok ik in de late namiddag naar Oudenaarde. Wordt gevolgd maar niet aangehouden." De aanhouding gebeurde twee dagen later op 12 mei bij zijn schoonouders te Oudenaarde. Van Oudenaarde werd hij via Doornik op transport gezet naar Frankrijk en op 20 mei was het konvooi in Orleans. Daar kwam Le Roy, behalve met een groot aantal Joden, samen met een aantal aangehouden Vlaams-nationalisten, onder wie August Borms, Jan Timmermans, Rene Lagrou, Bert Meuris en Karel Peeters. Daar werd de oude Borms aangewezen door Belgen, mishandeld en bespuwd en in bloot bovenlijf moest hij latrineputten kuisen. Toen hij bont en blauw terug binnenkwam was de communist Lallemand de eerste om hem een blik water te geven". Le Roy werd ondervraagd door de Franse Sûreté en een Belgisch onderofficier maar over het Verdinaso had men nog niet gehoord en Le Roy vloog bij de communisten. Via Cerdon du Loiret kwam hij op 28 mei in St. Cyprien terecht aan de samenvoeging van de Pyreneeën en de Middellandse Zee. Het kamp, dat was opgeslagen voor gevluchte Spaanse Republikeinen en leden van de Internationale Brigades, was nu het toevluchtsoord voor duizenden verdachten. Verdeeld in verschillende "ilôts" ( eilandjes ) telde de sector waar Le Roy in verbleef 3.800 joden en 200 andere verdachten onder wie Italianen, Duitsers, Nederlandse NSB-ers ("waardoor mijn Dietse overtuiging een stevige deuk kreeg"), vooraanstaande communisten zoals Lallemand, Jacquemotte en de zoon van Pierre Nothomb; Rexisten als Victor Matthijs, een handvol Dinaso's en Vlaams-nationalisten onder wie de secretaris van het IJzerbedevaartcomité, Clemens de Landtsheer, August Borms, de fotograaf Willy Kessels en Rene Lagrou. Na de Franse wapenstilstand ontvingen de gevangenen van St. Cyprien op 24 juni bezoek van het Rode Kruis. Op 3 juli keerden de Vlamingen, samen met de Rijksduitsers, uit St. Cyprien terug en op 10 juli waren zij weer in Brussel. Later zou hij over zijn belevenissen getuigen te Parijs in het proces over de toestanden in het kamp van St. Cyprien en te Brussel in het proces over de zogenaamde "Spooktreinen".

Diets en Germaans

Kort na zijn terugkeer in november 1940 trouwde hij met Regina Lamoen, een jonge intellectuele vrouw uit een Antwerpse liberale familie, die hij kort voor de oorlog had leren kennen in een Gentse kunstgalerij. Hij nam opnieuw zijn plaats in, in de leiding van het Verdinaso, als verbondssecretaris maar verwijderde zich terzelfdertijd steeds meer van het vooroorlogse Dinaso-ideeëngoed. Le Roy was als een hevig Duitsgezinde teruggekeerd uit Frankrijk en raakte steeds meer gewonnen voor de Germaanse Rijksgedachte als een logische voortzetting van de Dietse Rijksgedachte. In een rede te Gent stelde hij dat nationaal-solidarisme en nationaalsocialisme identiek waren en Joris van Severen de eerste belijder, de eerste martelaar van de nationaalsocialistische levensbeschouwing was. In de eerste maand na zijn terugkeer had Le Roy nog geloofd in een verdere toenadering tot Belgische kringen (o.m. de socialist Hendrik de Man) om zo het Verdinaso te versterken en het VNV in Dinaso-richting te dwingen. In september 1940 was hij betrokken bij gesprekken met het VNV maar vanaf oktober 1940 zag hij steeds meer in een samengaan met de pas opgerichte ‘Algemene SS- Vlaanderen’. Dit was onder meer het gevolg van een boodschap die hem werd gebracht namens de oud-activistenvriend Haller von Ziegeslar. Von Ziegeslar drong aan op een samengaan met de ‘Algemene SS’ waarbij het Verdinaso de kern van de militie-organisatie en het politieke kader zou vormen. Er volgden verschillende gesprekken waar naast Le Roy ook de nieuwe Verdinasoleider Emiel Thiers en soms DMO-leider Jef François aan deelnamen maar de toenaderingspogingen werden door andere leden van de leiding met argwaan bekeken. In de loop van januari 1941 kwam het mede hierdoor tot een openlijk conflict in de leiding van het Verdinaso. Door toedoen van Frantz van Dorpe, Paul Persijn en Jef van Bilsen werden Jef Francois en Pol le Roy uit het Verdinaso gesloten. De ‘Dinaso Militanten Orde’ (DMO) weigerde zich hierbij neer te leggen, waarna Emiel Thiers zelf ontslag nam en de leiding overdroeg aan Jef François. Na de machtswissel nam Pol le Roy de redactie van ‘Hier Dinaso!’ opnieuw in handen. In het eerste nummer dat na deze perikelen verscheen, schreef hij onder de titel ‘Diets Nationaal-socialistisch!’ dat het Verdinaso als een Germaanse beweging streefde naar een hechte samenwerking met het Duitse volk. Le Roy voerde besprekingen met de (op dat moment nog louter culturele) ‘Duits-Vlaamse Arbeidsgemeenschap’ of ‘DeVlag’ om tot een vorm van samenwerking te komen maar onder druk van de ‘Militärverwaltung’ werden er opnieuw contacten aangeknoopt met het VNV, die in mei 1941 leidden tot de vorming van de eenheidsbeweging VNV. Die eenheidsbeweging moest voor Le Roy de nationaalsocialistische eenheidsbeweging van Vlaanderen worden en geen verkapt VNV. Daarin werd hij echter snel bedrogen. Hij werd als enige Dinaso opgenomen in de raad van leiding van de eenheidsbeweging en werd hoofdredacteur van het nieuw partijweekblad ‘De Nationaal-Socialist’. De conflicten tussen voormalige Dinaso's en VNV-ers bleven aanslepen en ook in zijn verdediging van de Rijksgedachte, eigenlijk de vorming van een Germaanse federatie, kreeg Le Roy heel wat tegenkanting. Zelfs zijn voormalige Dinaso-medewerkers Albert Deckmijn en Bert Derbecourt, die beiden in de redactie zaten van ‘De Nationaal-Socialist’, ergerden zich aan de stellingen van Le Roy. Zijn enige medestanders vond hij in Edgard Delvo en Reimond Tollenaere, maar Tollenaere verdween al in augustus naar het Oostfront. Jeroom Leuridan eiste strafmaatregelen en ook Frans Daels stoorde zich aan "de woordenkramerij van het Dinaso die wordt weergevonden in de artikels van Pol le Roy". In een brief aan Staf de Clercq van 17 september 1941 had hij het over "onaanvaardbaar geschrijf over Dietsland, over priesters, over kloosterzusters of zedelijke werkingen waaraan wij de grootste gewichtigheid hechten en die in ‘De Nationaalsocialist’ worden uitgelachen." Nog steeds volgens Daels moest het VNV oppassen voor Pol Le Roy die het Verdinaso "heeft willen verkopen" aan de SS en eenzelfde bedreiging vormde voor het VNV. Het conflict met Daels zorgde er uiteindelijk voor dat Le Roy in september 1941 de eenheidsbeweging verliet. Frantz van Dorpe met wie hij ondanks alles een zekere affiniteit had bewaard, stelde hem voor naar Engeland uit te wijken. Dit weigerde Le Roy. Zijn breuk met het VNV betekende geenszins een breuk met het nationaalsociaIisme, eerder integendeel.

Aktief in de DeVlag

De maand nadien vertoefde hij een tijdlang in Berlijn en in december 1941 werd hij propagandaleider bij de DeVlag waar hij een wezenlijke rol speelde in de uitbouw van de organisatie. Terzelfdertijd werd hij lid van de ‘Algemene SS-Vlaanderen’, wat hij bleef tot maart 1943. Het ambt van propagandaleider werd hem uiteindelijk loodzwaar gemaakt door de meer politieke taak die de DeVlag zich had toegeëigend. Einde 1943 werd hij ontheven van zijn taak en werd hij ere-propagandaleider. DeVlag-leider Jef van de Wiele stelde hem voor de pers ter hand te nemen, maar hij voelde er weinig voor om onder Duitse censuur te moeten werken. Op eigen verzoek bouwde hij de scholing van de beweging uit. Naast referaten en vormingsweekenden voor kaderleden van de DeVlag behelsde dit de uitgave van de zogenaamde ‘Scholingsbrieven’ ( waarin o.m. de talrijke verwijzingen naar, en citaten van Van Severen opvallen ), en een syllabus voor de kaderleden. Later schreef hij dat Van de Wiele reeds in 1942 te verstaan had gegeven dat hij geneigd was om het Dinaso-ideeëngoed binnen de DeVlag te laten ontwikkelen. Er kwam inderdaad een hulde van Van de Wiele aan Van Severen en zijn werk voor het voltallige kader van de Devlag en op 20 mei kwam er een officiële Van Severenhulde met de oude vaandels en uniformen van het Verdinaso. Volgens Le Roy kwam het sociale van het Verdinaso tot uiting in het nationaal-socialisme en het nationale in de Rijksgedachte. Dat nam niet weg dat er ook in de DeVlag conflicten waren met oude "Dinaso-bekampers" en Le Roy ruim een jaar door de SD (Sicherheitsdienst) werd gevolgd. Ondertussen verschenen er van hem drie dichtbundels. ‘Getuigenissen’ (1941), die hij nog op aangeven van Van Severen uitgaf, vormde een bundel met surrealistische inslag die sterk refereerde aan het verleden, het innerlijke leven van Le Roy en de dood van zijn vrouw Laura. Vooral het gedicht ‘Droom’ viel hierbij op. In het socialistische dagblad ‘Vooruit’ werd het omschreven als het eerste Vlaamse surrealistische gedicht van Europees niveau. Droom En gansch den nacht zag ik, die sprakeloos elkaar aanschouwden twee bomen : een vol sterren, een vol duisternis en gansch den nacht zag ik, die éénzaam om elkaar rouwden twee handen parelstil van witte droefenis in alle ruiten riep de doodsangst uwer oogen en vogels keerden rusteloos uit zichzelven weer toen heb ik u bekend gij lachte vreemd en onbewogen en aan uw vingren hing geen enklen morgen meer... voortaan blijf ik in de droom voortaan alleen maar nacht Volgens het VNV-dagblad ‘Volk en Staat’ echter stikten de gedichten van Le Roy "in pathos, valsche beeldspraak, gezwollen tremelo's of prozaïsme..." en werden deze "schrikwekkende getuigenissen" gekenmerkt door "een totale ontstentenis aan gevoel voor rede en natuurlijkheid"... Zijn twee andere bundels 'Vuur Zingt' en 'Modulaties', beide uit 1943, waren “heidens” van inslag. Maar ook het surrealisme bleef aanwezig. Vooral in ‘Modulaties’ waren, volgens Erik van Ruysbeeck, de invloed van Breton en diens idee van ‘Le Point Sublime’ ( de eenheid van alle dingen als lijnrecht tegenovergesteld aan het Europese rationalisme ), duidelijk waarneembaar. Steeds volgens dezelfde literatuurcriticus verklaarde de invloed van Breton tevens het blijvend geloof van Le Roy in het wonder "waardoor hij nooit een volstrekt nihilist is kunnen worden". In de bundel ‘Modulaties’ werd de beleving van erotiek en poëzie ook gezien als deel van een hogere, kosmische werkelijkheid en daarmee als toegang tot de eeuwigheid. Avond Zo rijs ik met de welpen van het licht en god die scheppend in zijn diepten wijlt ten avond waar uw schoot gedegen ligt geen oevers waar de dood te mijmeren staat in 't al in 't niets dat in zichzelf volstaat reik uw bedreven sterrenmond en spreid de vlakten van uw lichaam lichtbezeild en luister naar 't gedrop der eeuwigheid... Ondanks het feit dat zijn oorlogsbundels enkele prachtige gedichten bevatten, oordeelde Le Roy later dat veel van dit werk "nog onrijp en kind van de verwarring" was. De dood van zijn voormalige schoolmakker Jef Vanackere in maart 1944 trof Le Roy diep. Tijdens de mobilisatie hadden zij elkaar na jaren weer ontmoet en Le Roy had Vanackere het Verdinaso binnengeloodst. Hij werd zijn secretaris bij ‘De Nationaal-Socialist’ en was Le Roy gevolgd naar de ‘DeVlag’ en de ‘Algemene SS’. Nadat Vanackere een opleiding had gevolgd in Duitsland, was er omwille van de zeer uitgesproken Duitsgezindheid van Vanackere, een zekere vervreemding opgetreden tussen de politieke "compagnons de route" maar toch was de genegenheid gebleven. Le Roy droeg zijn bundel ‘Modulaties’ op aan Vanackere en maakte ook diens afscheid van zijn broer, een priester, mee toen hij vertrok naar het Oostfront. De eerste brief uit Rusland die Pol le Roy ontving eindigde met: "Ik rijd de oneindigheid mijn eeuwigheid in". Toen hij sneuvelde liet hij een vrouw met zes kinderen achter van wie Le Roy de voogdij op zich nam.

Naar Duitsland

Om veiligheidsredenen verhuisde het gezin Le Roy kort na zijn aanstelling tot scholingsleider van Schaarbeek naar Tervuren, in het huis waar in geval van nood ook Verschaeve een onderkomen moest krijgen. Maar ook daar vielen er bedreigingen in de bus, al dan niet vergezeld van een kogel en een tramkaartje naar het hiernamaals. Midden 1944 kreeg de bibliotheek en fonotheek van Cyriel Verschaeve er tijdelijk een onderkomen, maar de man die Le Roy geestelijk - nooit literair - had beïnvloed zou er nooit wonen. De snelle opmars van de geallieerden zorgde ervoor dat een dringende evacuatie noodzakelijk werd. Op 1 september vertrok Le Roy met zijn vrouw en dochtertje ( zijn zoon was eerder naar Duitsland geëvacueerd met de ‘Rijksschool Vlaanderen’ ) naar Duitsland. De tocht duurde acht dagen en ging samen met een twintigtal personen per verhuiswagen via Maastricht naar Lunenburg. Daar werd Le Roy met zijn familie ondergebracht bij een domineesfamilie. Daarna vertrok hij naar Berlijn waar hij, opnieuw als propagandaleider maar ditmaal van de ‘Vlaamse Landsleiding’ in ballingschap, zijn bureau vestigde. Tevens was hij als vertegenwoordiger van de Landsleiding verbonden aan het ‘Europäische Propagandaburo’. Zijn adjunct was de vroegere Jongdinaso-leider, Leo Poppe. Ondanks zijn toewijding aan de ideeën van een Germaans Rijk - hij verwierp het woord “Grootduits” - waren de contacten met de Duitsers vaak ontgoochelend. Hij verweet vooraanstaande Duitsers hun gebrek aan inzicht en hun houding tegenover andere volkeren. Eerder had hij in ‘De SS-Man’ geschreven : "bij het Duitsche Rijk, in de zin die deze beide woorden tot op heden droegen, kan men ons, zal men ons niet inlijven. Nu niet, morgen niet, Nooit! Dit is in strijd en met de nationaalsocialistische wereldbeschouwing en met de daaruit voortspruitende wil deze Germaansche Rijksgedachte die door Duitschland en met ons al de Germaansche landen gedragen wordt en gebouwd tot de eeuwige werkelijkheid der Germaansche éénheid." Die opstelling leidde op de vergadering van de Landsleiding in Aussig, Sudetenland, waar de Landsleiding vanaf eind 1944 verbleef tot een heftig incident met Hans Krebs, Regierungspräsident van Sudetenland. Le Roy spuwde zijn gal uit tegen de Duitsers, die hij met betrekking tot andere volkeren hun gebrek aan psychologisch inzicht verweet. Verschaeve onderschreef de uitval van Le Roy maar Krebs en de andere aanwezige Duitse personaliteiten verlieten kwaad de vergadering. Van dan af werd hij opnieuw geschaduwd door de SD. Dat nam niet weg dat er blijkbaar ook in hogere SS-kringen twijfels waren rond de correctheid van de door nationaalsocialisten gevoerde superioriteitspolitiek. Zo nam hij, eveneens einde 1944, deel aan een besloten vergadering met SS-officieren op het kasteel aan de Wannsee. Daar werd niet alleen het Duitse imperialisme bekritiseerd maar werd er ook gesproken over de noodzaak Goebbels als hoofd van het Propagandaministerium opzij te zetten. Le Roy die was uitgenodigd door SS-Sturmführer Süss van het RSHA, hield op deze vergadering een uiteenzetting over de principes van het corporatisme zoals ze vooral tot uiting waren gekomen in de Dinaso- Landbouwcorporatie. In januari 1945 kregen de lokalen van de Propaganda-afdeling in Berlijn als gevolg van geallieerde bombardementen verschillende voltreffers te verwerken. Le Roy belastte Leo Poppe met de lopende zaken en vertrok zelf naar Lunenburg om zich bij zijn familie te voegen. De mislukking van het Ardennenoffensief sloot niet alleen de hoop van een spoedige terugkeer naar Vlaanderen uit maar de toenemende druk op Duitsland maakte ook elke werking voor de Landsleiding verder onmogelijk. Bij het naderende einde werd hem door vrienden de mogelijkheid aangeboden naar Zwitserland te ontkomen maar hij weigerde: "Geen enkele oorlogsmisdaad heb ik bedreven. Geen verraad aan mijn land of volk. Mijn land is Vlaanderen, mijn volk is het Vlaamse en die heb ik eerlijk willen dienen. Vergissing: dat kan, bewuste fout: neen!" Le Roy werd gearresteerd in Lunenburg door de staatsveiligheid. Op erewoord kreeg hij voorlopig huisarrest, woord waaraan hij zich hield. Na acht dagen werd hij naar België overgevlogen, waar hij na de ondervraging in de gevangenis van Sint-Gillis terechtkwam. Ook zijn vrouw, die nooit lid was van een organisatie, werd verschillende maanden geïnterneerd, tot ze doodziek ontslagen werd. "Wat kwellend in mijn dromen blijft: weer de ontmenselijkte wereld der opsluiting en der strafkampen - weer de loerende dood weer 't ontspringen van de dans door een onverklaarbare oorzaak. Wat nooit uit de herinnering wijkt: de celwagen - de hokjes in het justitiepaleis - de boeien aandraaiende en polsendruk kennende gendarmes - de ronde der cipiers de eerste jaren vooral: de snauwen en beten de loense streken. De vele advocaten die gehuurde gewetens zijn en minder dan de hoeren als gehuurde vrouwen die je waar geven voor je geld, terwijl veel advocaten geld scheppen zonder je met enige waar te vergoeden."

"Europa is dood - akte van overlijden: 8 mei 1945"

De oorlogsnederlaag kwam hem als een godsoordeel over en er was de twijfel over de rol die hij de voorbije jaren had gespeeld. Hij verzoende zich (tijdelijk) met de Roomse kerk, maar roeide vanaf 1948 tot een godsgeloof dat boven alle confessies en ideologieën uitgegroeid is". Hij werd ondervraagd door de beruchte auditeur Marc Desmedt en naderhand bij zijn proces werd hij door de procureur omschreven als "de Vlaamse Goebbels" en de adjunct van DeVlag-leider Jef van de Wiele. Toch kon men hem niets anders ten laste leggen dan politieke collaboratie, het fameuze artikel 118bis. Hiervoor werd hij door de krijgsraad op 16 oktober 1947 ter dood veroordeeld en kreeg hij één miljoen Belgische Frank boete. Een straf die enkele weken later door het krijgshof werd bevestigd. Hij bleef vrij gelaten, bijna fatalistisch, bij zijn veroordeling maar er was ook de bitterheid. Iets wat onder meer blijkt uit zijn bundel 'Vuurvlinder' [1946-1949]. Afrekening Wat deert ons uw geluk ? Wij zijn doorwalgd van al uw zoetheid en schijnheiligheid wij kennen 't woord dat krist als vurig zand. wij aten 't rottend woord van 't vaderland de spinnen van religie en gezin Acht maand na zijn veroordeling door het krijgshof werd hij door de liberale minister Albert Lilar begenadigd en zijn straf werd omgezet in levenslange hechtenis. Gedurende de jaren in de gevangenis kreeg hij onder meer het gezelschap van Robert Poulet, Raymond de Becker en Filip de Pillecyn. Hij werd actief op de Sociale Dienst in de gevangenis, de zogenaamde "Welfare", verzorgde programma's op de gevangenisradio over poëzie, volkskunde en algemene problemen zoals de lintbebouwing in Vlaanderen. Bovendien schreef hij gedurende zijn gedwongen verblijf een tiental dichtbundels. Daarin kwamen zowel zijn esoterische opvattingen naar voren als een dieper uitgewerkt surrealisme. Enigszins los hiervan stond de liefdesbundel 'Regina', die hij aan zijn vrouw wijdde. Gefluisterd naar de wachtende Gij zult zeer teder moeten zijn en zeer verduldig met me spreken zeer zacht met mijn verzwegen pijn als iets dat al te licht kan breken ik ben gehavend door veelleed en haat en honger en afgrijzen ik draag van ziekte en zeer de beet en veel en bloedende bewijzen 'k heb met de dood gewoond 'k ben hard geworden donker en verbeten ik heb mijn geest verhuld mijn hart verhoerd om 't leven te vergeten ik weet niet meer wat mensen zijn ik werd eenzelvig in mijn zinnen leproos van lijf en brak van brein : gij moet zeer moederlijk beginnen... Als eerste kopstuk van de DeVlag kreeg Le Roy in 1950 een strafherleiding tot 18 jaar en werd hij van St.-Gillis overgeplaatst naar Merksplas. Dat had hij ongetwijfeld mee te danken aan de invloed van zijn vroegere Dinaso-vrienden Frantz van Dorpe en Willem Melis, die als nieuwbakken CVP'ers herhaaldelijk tussenbeide kwamen voor Le Roy. Toen hij op 15 september 1951 voorlopig werd vrijgelaten had hij niets meer. Zijn bibliotheek met een enorm rijke verzameling aan surrealistische, expressionistische, dadaïstische en esoterische werken was samen met de schilderijen van zijn surrealistische vrienden verkocht. Zijn kinderen waren hem afgenomen en door het gerecht geplaatst in een "betrouwbaar" gezin . Samen met zijn vrouw woonde hij op een schamele zolderkamer in St.-Jans-Molenbeek. Hij kon als secretaris aan de slag bij Frans van Cauwelaert maar dat was hem wat te grimmig. Hij verkocht dan maar boeken, verbeterde pronostieken en werkte als vertaler. Dankzij de oud-Rexist Lamin kreeg hij vertaalwerk bij de ‘Koninklijke Automobilistenbond’ en ook de Christelijke Volkspartij (CVP) maakte van zijn diensten gebruik. Zo was de Nederlandse vertaling van het ‘Schoolpact’ van de hand van de voorlopig vrijgelaten en politiek rechteloze Pol le Roy. Die voorlopigheid bleef trouwens van kracht tot in 1974. Het maakte dat hij de politiek nog volgde, maar er zich afzijdig van hield. Enkel met een handvol oude vrienden uit het Verdinaso en de DeVlag, het merendeel kunstenaars, onderhield hij nog intense contacten. Onder hen Jef François, de Nederlandse beeldhouwer Ernst Voorhoeve, de Nederlandse dichter Henri Bruning, Jef de Belder, André van Wassenhove, etc. Daarnaast waren er echter de veelvuldige contacten met kunstenaars en filosofen uit de meest uiteenlopende richtingen. Vooral jonge dichters droegen hem op handen en leverden gedurende de naoorlogse jaren baanbrekend werk om het oeuvre van Le Roy bekendheid te geven. Onder hen Paul de Vree, Frans Depeuter, Willy Spillebeen, Hugo Brems, Erik van Ruysbeeck en ga zo maar door.

Esoterisme

De gedichten die tot stand waren gekomen tijdens de zes jaar durende gevangenschap waren vaak bitter en hard. Tevens had hij opnieuw de draad opgenomen van zijn vooroorlogse esoterische studie. Dat leidde in 1952 tot de bundel 'Lucifer' waarin hij zijn geloof in de noodzaak van de revolte uitdrukte, de revolte in functie van het streven naar het zijn. Lucifer was niet langer de gevallen engel maar de evenwaardige tegenspeler van God. Hierin herkennen we duidelijk de invloed van de gnostiek en meer bepaald van de gnostische auteur Rene Guénon. Ten aanvang niet, van eeuwig was het Woord en eeuwig was de Daad die 't zegel brak en eeuwen knapten voort als vleugels af en krachten barstten brandend uit de kiem bij duizenden, en schier bewegingsloos was reeds hun duizelende groei geworden toen gij voor 't eerst, die zelf van eeuwig waart, de vaart en vaste stand der sterren zaagt en zinnen gingt op hun en uw bedied; en op dit wonder iets - die morgen was de drang van 't blauw veel inniger - dat gij er waart en waar gij 't eerst en traag uit waanzin waart bewust geworden, rees de azuren vraag : wat was mijn ik voordien? wat was voordien dit vormenvol bestaan van onderling en onverdeeld verband in wisselend komen en vergaan dat steeds, hoe ongeteld en ongedurig 't Zijn - O kwellend en verrukkelijk geheim in stijgende verschijning is van kleur en klank, gestalten en gebaar, dit zacht en tel, dit duistrend en opglanzend Hooglied blijft... En vraag op weervraag prikkelde u tot wat de zin en 't wezen konden zijn van uw en all'bestaan in samenhang die op ondeelbaarheid, in eenklen « die op eenheid wees en eenheid die geen tijd of ruimte of onderscheid kon dragen; en waarom gij, die met de geest u vrij bewoogt en zien mocht en bevatten wat gij zaagt, niet verder zien zoudt en niet groeien tot waar... Maar waarom was uw staat gevest en afgepaald? door wie? op welk gezag? waar zelf gij niet gekozen hadt, maar blind geworpen waart in een ontluikend licht dat u ontsproot en riep om maatloosheid u uit uzelve toe ? Waarom een grens en plots dit huiveringwekkend ijle waar uw hand verstilde en tastte uw eenzaamheid?... Nog in hetzelfde jaar verscheen 'Geboorte der Poëzie' en 'Niet voor Bonifacius' met acht prozagedichten tegen de maatschappij van ‘valse vroomheid’, ‘wankele waarheid’, ‘loze liefde’, ‘namaakleven’ en ‘kalken onzin’. Het esoterische was reeds aanwezig in zijn bundel 'Getuigenissen' maar volgens Le Roy zelf was het "een vulgariserende benaderingspoging naar het zuiver esoterische toe". Lucifer was qua stof een initiatie tot het esoterische. Terwijl in de bundels 'Lava' [1957] en 'Tellurisch' [1963] het esoterische in zijn meest volmaakte vorm tot uiting kwam. Het zorgde voor een ongemeen rijke symbolentaal in het werk van Le Roy, symbolen als de uiterste wijze waarop de mens nog iets kan zeggen over het onzegbare. Tevens ging zijn werk in de geest van Guenon "in de richting ener redressie naar de Grote Traditie toe". Het hele oeuvre van Le Roy is een in eer herstellen van de betrachte eenheid met het heelal. Om tot die eenheid te komen is er "de mannelijke weg. Door na een of meer levens afstand te doen en louter naar de geest te leven. De heilige Johannes is daar een voorbeeld van." De andere weg is die van de magische liefde "die voluit lijfelijk beleefd wordt. De magische liefde vormt de zgn. linkerweg naar het hoger weten, en uiteindelijk de reïntegratie met het zuiver godzijn." Het is vooral die beleving van de eenheid via de erotische liefde, via "het wonder vrouw" die het werk van Le Roy typeert. De vrouw als symbool van aardse gebondenheid, beroering, bevrijding uit de eenzaamheid en alledaagsheid, als voortzetting van het leven boven het eigen licht. "Hij moet voor de gewone mens de weg naar de eenheidservaring zijn en; van daaruit voor hen die het aankunnen naar de verwerving van de uiteindelijke eenwording mens-god zijn. Hij is uiter-aarde en naar bestemming de sublimering van de mannelijke linkerzijde tot er geen zijden meer bestaan en de Eenheid er is." In 1958 lag hij samen met Aubin Pasque, Andre van Wassenhove en Marc Eemans aan de basis van het ‘Centre International d'Actuelite Fantastique et Magique’. De beweging van de Fantasmagie behield de drie hoofdbestanddelen van het surrealisme (vrijheid; liefde en vrouw; en poëzie als uitdrukking van het beleefde) maar legde de nadruk op het esoterische en universeel-religieuze. Le Roy omschreef het in de catalogustekst voor de ‘Fantasmagie’ (Brussel 20-30 november 1959) als volgt : "Daarom is deze kunst magisch en fantastisch. Magisch, bindend met onze diepste en hoogste krachten, bezwerend zoekend naar de naakte werkelijkheid, de surreële bij wijze van afwijzing der gelogen werkelijkheid van het zintuiglijk waarneembare alleen en de door rede en logicatiranniek geregeerde levenshouding en -vorm : een kunst van 'l'esprit contre la raison'; fantastisch, doordat zij zich beweegt in de wereld van droom en inwendigheid, met haar doolwegen, verschrikkingen en monsters, naast haar groeiende en verblindende klaartevelden... Daarom staat deze kunst in dienst van liefde en poezie, verheft zij de vrouw weer tot gloeihaard van ons inwendig heelal, wordt haar wezen en onze werftocht am haar en met haar weer in het zwartzeverende licht van het sacrale gerukt".

Doorbraak naar een breder publiek

In het verlengde van zijn samenwerking met Pasque verscheen in 1961 een eerste Franstalige bundel ‘Météorologique’ en in 1972 gevolgd door 'Ous denudent, nos Iris’. Verschillende gedichten uit deze laatste bundel kregen een vertaling en werden gepubliceerd in Tsjechoslowaakse, Roemeense en Servokroatische tijdschriften. Een doorbraak naar een breder publiek kwam er voor Le Roy in 1965 met de eerste ‘Blanka Ghijselenprijs’ voor zijn dichtbunde 'le Va Banque'. Twee jaar later verscheen zijn hoofdwerk 'Spel en Spiegel', dat acht bundels omvatte uit een periode van twintig jaar. Ook in zijn latere bundels werd "oud" en "nieuw" werk gelijktijdig gepubliceerd. Het is typisch voor de eenheidsvisie van Le Roy en het complementaire in zijn werk. ‘Spel en Spiegel’ was opgebouwd rond twee thematische polen: het leven met de vrouw en de nacht als kernbegrippen tegenover de middelmaat, de bekrompenheid, de levensangst. Alarm Hun zaad en zand de stolpen van hun korte dag waarin zij karig en geniepig leven plegen de vlammen uit het land geweerd want grootheid stoort de rust en 't grootste euvel heet zelfstandigheid o mijn verrukkelijke adelaars en binnen hoe de gloed der gongen klonk! Hun zaad en zand zo vlak zo loom zo steeds op tijd als hun rivieren en waar zij uitbraken plasten zij door de spiegels van hun nood tot daar en verder niet en lieten hun slib hun zout hun kledderig grauw en hadden nauw gemerkt hoe door de mist de eerste steunbeer glom van een verheven droom. Terwijl hun nachten voort ten offer vielen der trage crustaceeën van hun bloed. O Tristeville van gemeten lust. Schreeuwende meeuwen tussen land en land verloren en overal wanden en schuivende handen over die wanden en overal straten en schijtende honden in die straten en vaderlandse monumenten bij de vleet. O Tristeville, om iets te zijn en voort te duren middenpoelen compromis. Van lood en talloos is de stap der kudde warm de veilig-dikke drab der zelfgenoegzaamheid. De stal. Le Roy is in tegenstelling tot wat sommige van zijn aanhangers wel eens durfden beweren geen modern dichter. Het werk van Le Roy overstijgt juist het tijdelijke en is zoals F. De Swert in een inleiding voor de bundel ‘Weergalm’ (1970) schreef "eeuwig" en "universeel" te noemen. De poëzie van Le Roy heeft bovendien door haar enigszins hermetisch karakter iets aristokratisch. Dat verklaart ook waarom een bepaalde grens voor hem onoverschrijdbaar was. Experimenten met het woord om het woord verwierp hij. Poëzie moest steeds haar dienende functie bewaren. Vandaar soms de afkeer van de hedendaagse literatuur. "De potsierlijke clowns van een ontzielde consumptiemaatschappij. De doorgewinterde traditionelen, plechtstatigen en gelauwerden zowel als de rijmelaars en de verzendiareelijders. Ik hou niet van de platte burgermannetjespoezie en de “raison raisonnante-verslaafden”. Ik hou niet van het sonnet van Plantijn. De ondergang van het Westen ligt in het typisch burgermannetjeswoord: 'revolutionair zijn is een jeugdziekte, als volwassene word je realistisch, streber, zelfdienaar, ruivenvreter'. De dood van ideaal en het idealisme! Evenmin hou ik van het vieze sexgekwijl dat de Eros ontluistert en het bordeel van 't bed naar de ontbijttafel, naar de straat en de gewone begroeting tussen mensen sleurt. Ik ben tegen alles wat hart en geest verhoert aan snobisme en geldklopperij." Op zijn 65ste verjaardag op 1 maart 1970 werd hij uitgebreid gehuldigd in zijn geboortedorp Hingene, in Klein-Brabant. Zowel Jef Geeraerts als Anton van Wilderode hielden er toespraken en de oudste zoon van Jef Vanackere droeg een mis op ter ere van zijn gesneuvelde vader. PAL (laat in memoriam) in dit naar waarheid en rechtschapenheid verdorstend land waar naar een hondse wet de heerschappij der vrijheid woedt en zetelen voor hem een stel vetganzen van 't gezag staat hij doorlicht tot op het bot onschendbaar pal in 't goddelijk gevaar van zijn verheven droom en weerbaar van zijn vingertoppen tot zijn weigere mond leest hij 't verbolgen oog der rechters leeg en groet de blijde donderslag die openrolt zijn tijdeloze zomer Het jaar nadien zette hij een punt achter zijn twaalfjarige medewerking aan het poëzietijdschrift ‘De Periscoop’. De ‘Volksgazet’ getuigde hier onder meer over: "Le Roy heeft geen rancunes laten blijken... en nooit struikelde hij over een ideologische drempel. Het is een grootheid van visie die beantwoordt aan de ruimte die hij in zijn poëzie betrekt." Het was blijkbaar niet voldoende om ook van de overheid enige erkenning te krijgen. De literaire staatsprijs waar hij volgens nogal wat poëziekenners recht op had, werd hem wegens zijn politiek verleden nooit toegekend. Toen hij in 1973 dan toch een beperkte werkbeurs kreeg van het Ministerie van Cultuur, werd dat door sommigen als een honorering "van het fascisme" beschouwd. Na 'Weergalm' (1970) verschenen er nog verschillende bundels. Zo in 1971 'De Stroom' die als een poëtische levenskroniek van de dichter kan omschreven worden; het prachtige 'De Wakende' (1979) met illustraties van Roland Monteyne; en 'Late Zwaluwen' dat in 1984 postuum verscheen. Tot op het einde van zijn leven bleef hij esoterische teksten bestuderen. Hij bleef zich interesseren voor hindoeïsme en boeddhisme maar geraakte steeds meer in de ban van het taoïsme, het islam-soefisme en tenslotte het esoterische christendom dat hij leerde kennen via het gnostische Thomas-evangelie. De dichter, Leopold “Pol” Le Roy, overleed op 17 oktober 1983 te Bornem. Gebed Eens als ik uitga in de duisternis saam met het lamplicht over 't laatste schrift en in de stilte trilt het somber lis nog na der felle drift waarmee ik steeds de stroom bevoer door god gejaagd naar god op jacht... eens als de laatste morgen die ik droeg is afgelegd en zielloos ligt mijn hand - laat dan de laatste vragen doven laat wensloos mij en zonder pijn vergaan en opgaan in dit schoon geloven dat er geen nutteloze sterren zijn...
Bron: http://polleroy.over-blog.com/ pol-le-roy-een-vergeten-dichter-j.-creve.html
Verbond van Dinaso Corporaties Het Verbond van Dinaso Corporaties (VDC) was een overkoepelend vakverbond, behorende tot het Verbond van Dietsche Nationaal Solidaristen (Verdinaso). Het werd opgericht eind 1934 ter vervanging van het Verbond van Nationale Arbeiderssyndicaten (NAS) van Juul Declercq. Dit syndicaat, dat van 1931 tot 1934 de Vlaams- nationale syndicale actie had gedomineerd, was ontbonden geworden nadat de regering de erkenning van haar werklozenkas had ingetrokken. De leider van het VDC werd Pol le Roy, de oud- secretaris van het NAS. Hij bleef het nieuwe Verbond leiden totdat het Verdinaso overging in de eenheidspartij, het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV), in mei 1941. Het Verbond groepeerde de arbeiders in corporaties per beroepstak of bedrijf, om de kernen te kunnen vormen van een toekomstige corporatieve staat. De werking van het Verbond was gebaseerd op het corporatisme en solidarisme van de Franse sociale school uit de tweede helft van de 19de eeuw met figuren als La Tour du Pin en Le Play. De organisatie nam ook ideeën over van Werner Sombart, Charles Maurras en Georges Sorel (Kongs & Creve 1998-1083). Net zoals in het Verdinaso legde het syndicaat de klemtoon op de dietse nationaal- solidaristische gedachte en ageerde het in rechts- revolutionaire zin. Daarnaast ijverde het Verbond voor discipline, orde en een autoritaire samenleving en staat. Het Verbond was wel een belangrijke wervingsbasis voor het Verdinaso, maar kwam, net als haar voorganger, niet echt van de grond. Verscheidene corporaties raakten niet uit de beginfase en telden niet meer dan een 1000-tal leden. In 1938 groepeerde het VDC een 50-tal corporaties. Aanvankelijk bleef de werking beperkt tot West- Vlaanderen. In 1936 werd het VDC uitgebreid met afdelingen en kernen in Brabant, Antwerpen en Oost-Vlaanderen. In West- Vlaanderen was er een grote activiteit van de Boerencorporatie, de Vlasserscorporatie en het Intercorporatief Verbond van Bedienden. Buiten West- Vlaanderen waren het voornamelijk de gewestelijke corporaties die een rol speelden naast actieve kernen van de Dinaso-Corporatie voor Onderwijzers of de Corporatie voor Gezondheidszorg (Kongs & Creve 1998-1083). Het belang van het VDC situeerde zich vooral op vlak van studiewerk en propaganda onder de vorm van kernvergaderingen, huisbezoeken, colportages en volksvergaderingen. Het VDC organiseerde daarnaast enkele diensten. De diensten van werkverschaffing, juridische bijstand en beroepsdocumentatie bleven beperkt tot kadervorming. Vanaf 1935 verscheen het blad 'Orde!' als bijlage van 'Hier Dinaso!', eerst als maandblad, nadien als weekblad. In 1939 werd het tijdschrift vervangen door een zelfstandig maandblad onder dezelfde naam en door 'Het blad van het VDC' dat verder als bijlage van 'Hier Dinaso!' verscheen. Daarnaast publiceerde het Verbond brochures omtrent de verscheidene beroepen (Creve 1987-1084). In 1941 werd het einde aangekondigd van het syndicaat.
Bron: Jan CREVE, Pol Le Roy, een vergeten dichter?, in: Tekos, teksten , commentaren en studies, 1996. Bron: schrijversgewijs.be/schrijvers/le- roy-pol. Bron: Verbrande schrijvers: 'culturele' collaboratie in Vlaanderen (1933-1953); Lukas de Vos