Pol le Roy, een vergeten dichter
"Eén
van
de
grootste,
als
hij
al
niet
dé
grootste
dichter
is
in
ons
taalgebied."
Zo
luidde
ooit
de
visie
van
de
befaamde
literatuurkenner
pater
Janssens
op
de
onroomse
Pol
Le
Roy.
Sinds
zijn
dood,
in
1983,
is
het
nochtans
stil
geworden
rond
deze
gedreven
man.
Le
Roy
verdient beter! Ondanks de keuzes die hij gemaakt heeft in zijn turbulente leven.
De Stroom
Pol
le
Roy
werd
op
1
maart
1905
geboren
te
Hingene,
in
de
schaduw
van
het
domein
van
de
graven
d'Ursel
en
op
een
boogscheut
van
de
Schelde,
de
Stroom,
die
hem
ook
later
zou
blijven
inspireren.
Op
driejarige
leeftijd
verloor
hij
zijn
moeder,
waardoor
hij
werd
opgevoed
door
zijn
tante
die
met
zijn
vader
hertrouwde
en
de
jonge
Le
Roy
zeer
godvruchtig
probeerde
op
te
voeden.
Zijn
jeugd
verliep
grotendeels
langs
de
oevers
van
de
Schelde
en
de
grachten
van
het
kasteel
waar
in
de
wissen
voor
de
mandenvlechterij
lagen
te
weken,
in
de
bossen,
op
de
heide
en
de
broekgronden
van
het
toen
nog
ongeschonden
Klein-Brabant.
"De
kouters,
de
wind
van
de
vlakte.
Vliegers
op
laten,
die
we
zelf
maakten
met
wissen
en
geolied
papier.
En
ook
bootjes
zelf
gemaakt
uit
afgedankte
klompen
met
zeilen
en
een
regelbaar
roer
aan
een
lang
touw."
Dit
tijdloze
leven
werd
slechts
kort
onderbroken
toen
de
patriottische
familie
Le
Roy
in
1914
wegvluchtte voor de Duitsers.
De
jonge
Le
Roy
was
een
dweper,
een
eenzame
jongen
bij
wie
de
jeugdige
weemoed
vaak
de
overhand
haalde.
"Op
momenten
van
overspoelende
en
onverklaarbare
vreugd
of
kwellend
geluk
zag
ik
me
steeds
schommelen
tussen
de
sterren
en
toch
hoogtevrees",
noteerde hij op een snipper papier.
In
1919
zette
hij
een
punt
achter
zijn
middelbare
studies
in
Bornem
en
trok
hij
naar
het
Kleinseminarie
te
Mechelen
(1919-1925).
Daar
was
hij
dan
een
ietwat
kwetsbare,
asociale
jongen,
maar
met
een
diepe
verachting
voor
wat
hij
snel
"de
valse
waarden
van
de
bourgeoisie"
zou
noemen.
Toch
was
er
iets
veranderd.
Politiek
vroegrijp
en
begiftigd
met
een
schitterend
redenaarstalent
werd
hij
snel
een
opgemerkte
figuur
in
het
Kleinseminarie.
Zijn
streven
naar
hogere
idealen
maakte
van
hem
een
rebel,
"een
tijdelijke
rebel"
,
zou
hij
later
zeggen,
omdat
hij
eigenzuchtige
contestatie
verafschuwde
en
een
wereld
zonder
gezag
voor
hem
"een
beestenboel"
was.
Hij
werd
voorzitter
van
de
studentenbond
van
Klein-Brabant
‘Leven
is
Streven’
en
organiseerde
in
de
loop
van
1924
op
het
Kleinseminarie
een
omhaling
voor
de
student
Berten
Vallaeys,
die
in
Leuven
tijdens
een
plakincident
was
neergeschoten
door
een
Waalse
student.
Toen
de
steunlijst
van
het
Kleinseminarie
in
‘De
Schelde’,
het
blad
van
de
Frontpartij,
verscheen,
kon
Le
Roy
zijn
koffers
pakken.
De
tussenkomst
van een van zijn leerkrachten voorkwam echter dat hij het Seminarie moest verlaten.
Met
de
prijsuitdeling
voor
de
retoricastudenten,
in
aanwezigheid
van
Z.E.
kardinaal
Mercier
(bekend
om
zijn
anti-Vlaamse
houding),
zette
hij
de
clerus
van
het
seminarie
echter
weer
voor
schut:
"Tijdens
het
spelen
van
de
Brabançonne
bleef
ik
met
nog
iemand
op
de
eerste
rij
vlak voor de rood aanlopende tronie van de Waalse Archeveque op mijn gat zitten. Onvergetelijk maar nooit vergeven."
Ondertussen
raakte
hij
volledig
in
de
ban
van
de
poëzie.
Hij
las
de
geïndexeerde
'Les
Fleurs
du
Mal'
van
Baudelaire
en
‘Opgangen’
van
Wies
Moens.
Ook
'Bezette
Stad'
van
Van
Ostaijen
beïnvloedde
hem
diepgaand.
"Ik
werd
veroverd
door
hun
moderne
geest
én
beelden
en
de
breuk
met
het
verkalkte
academische
stramien.
Zij
hebben
met
de
hulp
van
een
mislukte
liefde
mijn
beloken
aanleg
losgeslagen."
In
1922-23
ontdekte
hij
'Les
Illuminations'
van
Rimbaud,
wat
hem
"
gek
maakte
van
vreugde.
Ik
begreep
het
niet
allemaal
maar
de
magie
van het woord overweldigde mij. Ik werd opgetild en voortgejaagd."
toen mij geen naam of jaar meer droeg
en toch ik zwierf op zeer reële Scheldedijken
toen mij geen woord meer bleef
maar alle woorden dansten door mij heen
met gensters van een magisch vuur
en bloemen vonden in mijn roep
hun nest toen zonder zin mij grond of grens was
werd ik van ster tot ster en in de weegbree hier
en in de reiger aan de waterkant mijn aandacht
mijn bevruchtend woord...
dit was mijn eerste stap
in uw vergeestelijkte delta poëzie
Pol
le
Roy
bleef
al
die
tijd
een
getormenteerde
godszoeker,
wat
hem
als
jonge
man
op
de
rand
van
de
waanzin
en
de
zelfmoord
bracht.
Mede
dankzij
zijn
prefect,
graaf
de
Ribeaucourt,
vond
hij
zijn
evenwicht
weer.
Vanaf
dan
evolueerde
zijn
visie
geleidelijk
in
esoterische
richting.
Daarbij
ging
ook
de
vrouw
een
steeds
belangrijker
rol
spelen:
de
vrouw
als
specifieke
wijze
waarop
men
(net
als
in
de
Indische
en
in
onze
eigen
middeleeuwse
traditie)
tot
geestelijk
eenheid
komt.
Daarvoor
diende
hij
zich
in
de
eerste
plaats
te
ontdoen
van
wat
hij
noemde "la maladie des scrupules", het zondegevoel bij elk beeld dat hij zich vormde van de vrouw.
Na
zijn
studies
in
Mechelen
wilde
Le
Roy
rechten
of
Germaanse
filologie
studeren.
Uiteindelijk
volgde
hij
op
aanraden
van
zijn
voormalige
prefect
de
Ribeaucourt
handels-
en
consulaire
wetenschappen
aan
de
Universite
Catholique
de
Louvain
(1925-1927),
de
toen
nog
Franstalige
K.U.
Leuven.
In
Leuven
was
hij
aktief
in
de
studentenclub
‘Rupelgalm’,
in
1926-27
was
hij
voorzitter
van
de
Antwerpse
Gouwbond,
redactiesecretaris
van
‘Ons
Leven’
(
schuilnaam
Rex
-
vermoedelijk
liet
hij
zich
hiervoor
inspireren
door
de
naam
van
het
gelijknamige
bier
van
een
plaatselijke
brouwerij
uit
Hingene
)
en
bestuurslid
van
het
KVHV,
via
hetwelk
hij
ook
raadslid
van
het
‘Dietsch
Studenten
Verbond’
was.
Gezondheidsperikelen
en
een
(te)
sterke
betogingsactiviteit
in
zijn
tweede
jaar
te
Leuven
deden
hem
zakken
voor
zijn
eindexamens.
Het
jaar
nadien
schreef
hij
zich
in
als
vrij
student
in
de
politieke
en
sociale
wetenschappen.
Ondertussen
voorzag
hij in zijn onderhoud door lessen Latijn in de novicenafdeling van de ‘Paters Conventuelen’.
De
studies
draaiden
opnieuw
op
niets
uit
en
in
1928
keerde
hij
weer
naar
Hingene
waar
hij
als
boekhouder
aan
de
slag
ging.
In
die
periode
was
hij
vooral
actief
als
medestrijder
van
de
oudfronter
Ward
Hermans
met
wie
hij
in
de
periode
1928-30
verschillende
‘Vlaamsch
Nationale
Wachten’
oprichtte
in
Klein-Brabant.
Op
poëtisch
vlak
stond
hij
tijdens
zijn
Leuvense
jaren
aanvankelijk
nog
sterk
onder
invloed
van
het
expressionistische
werk
van
Van
Ostaijen
en
Wies
Moens.
Hij
werkte
toen
aan
de
dichtbundel
'De
Zaalge
Roede'
die,
bij
publicatie
in
1928,
vooral
omwille
van
de
titel
nogal
wat
succes
had
bij
de
studenten.
De
bundel
was
deels
Baudeleriaans
klassiek,
deels
humanitair-expressionistisch
en
vormde
een
ode
aan
de
God
der
christenen.
Het
werkje
eindigde
betekenisvol
met
“Heer
kruisig
ons.”
Het
werd
later
door
de
dichter
(begrijpelijkerwijze)
afgedaan
als
een
jeugdzonde.
In
de
loop
van
1925
was
ook
Breton
in
zijn
leven
gekomen
en
raakte
hij
in
de
ban
van
het
surrealisme.
Op
poëtisch
vlak
volgden
jaren
van
experimenteren,
waarbij
hij
het
essentiële
uit
surrealisme
en
expressionisme
probeerde
te
bewaren
en
te
verzoenen
met
wat
voor
hem
de
blijvende
verworvenheden
van
het
classicisme waren.
In het spoor van Joris Van Severen
Politiek
bleef
echter
voorgaan
bij
Le
Roy
en
in
1930
kwam
hij
als
gewestsecretaris
voor
het
arrondissement
Oudenaarde-Ronse
in
dienst
van
het
‘Vlaamsch
Nationaal
Vakverbond’.
Dit
vakverbond,
dat
behalve
in
de
streek
van
Aalst
en
Oudenaarde
ook
nogal
wat
aanhang
had
in
West-Vlaanderen,
vormde
eigenlijk
de
erfgenaam
van
de
vroegere
Daensistische
syndicaten.
Le
Roy
deed
er
administratief
werk
en
schreef
artikels
voor
‘De
Vlaamsche
Syndikalist’,
waarin
hij
onder
meer
belast
was
met
de
rubriek
buitenland.
Tevens
werkte
hij
einde
1930
een
tijdlang
samen
met
de
voormalige
Daensistenleider
en
activist
Hector
Plancquaert.
Plancquaert
wilde
de
verschillende
Daensistische
en
Vlaams-nationalistische
groepen
uit
Oost-Vlaanderen
bundelen
in
een
Vlaams-nationalistische
gouwraad
maar
Le
Roy
en
Plancquaert
kwamen
spoedig
in
conflict
met
elkaar.
In
juli
'31
richtte
Le
Roy
in
Oudenaarde
nog
een
‘Vlaamsch
Nationaal
Verweer’
op
maar kort nadien stapte hij over naar het ‘Verdinaso’.
Hoe
hij
juist
met
Van
Severen
in
contact
is
gekomen,
is
niet
helemaal
duidelijk.
Mogelijk
heeft
zijn
activiteit
in
het
vakverbond
(in
West-
Vlaanderen
zat
het
‘Vlaamsch
Nationaal
Vakverbond’
met
Juul
de
Clercq
volledig
binnen
de
invloedssfeer
van
Van
Severen)
hem
in
contact
gebracht
met
Van
Severen.
Hoe
dan
ook,
in
het
najaar
van
1931
maakte
hij,
zeer
tegen
de
zin
van
Ernest
van
den
Berghe,
mee
de
overstap
naar
het
pas
opgerichte
‘Verbond
van
Dietsche
Nationaal-Solidaristen’,
of
kortweg
Verdinaso,
en
het
‘Verbond
van
Nationale
Arbeiders
Syndicaten’
(NAS).
Die
laatste
was
eigenlijk
het
vroegere
‘Vlaamsch
Nationaal
Vakverbond’
uit
West-Vlaanderen
dat
zich
samen
met
enkele
Oost-Vlaamse
afdelingen
in
augustus
1931
had
omgevormd
en
dat
het
embryo
moest
vormen
van
de
toekomstige
Dinaso-corporaties.
NAS,
dat
onder
leiding
stond
van
Juul
Declercq,
telde
toen
een
goede
3000
leden
en
vormde
voor
het
Verdinaso
de
wervingsbasis bij uitstek.
Le
Roy
stelde
zich
volledig
ten
dienste
van
het
Verdinaso
en
vestigde
zich
achtereenvolgens
in
Izegem,
het
centrum
van
Dinaso-activiteit
in
West-Vlaanderen,
en
in
Gent.
Hij
werd
verbondssecretaris
van
het
NAS,
was
een
tijdlang,
naar
eigen
zeggen
symbolisch,
lid
van
de
Dinaso-Militie
en
gaf
enkele
nummers
uit
van
het
gratis
propagandablad
‘De
Aanval’.
Ondanks
zijn
eerder
tengere
gestalte
maakte
hij
als
DM-militant
de
gewelddadige
confrontatie
met
communisten
mee
op
de
Veemarkt
te
Mechelen
en
verving
hij
regelmatig
Wies
Moens
als
spreker
wanneer
de
omstandigheden
te
gevaarlijk
leken...
Ook
op
de
gebiedsdag
van
het
Verdinaso-Nederland
in
1936
sprak
hij.
Maar
dan onder een valse naam omdat de toegang tot het grondgebied hem samen met van Severen en Thiers was geweigerd.
Le
Roy
volgde
met
aandacht
wat
er
in
Duitsland
gebeurde
en
net
als
andere
Dinasoleiders
ging
hij
in
1933
en
1934
naar
de
partijdag
in
Neurenberg
"waar
wij
op
de
schouders
werden
getild".
Het
enthousiasme
voor
het
nationaalsocialisme
zou
echter
snel
bekoelen
en
het
Verdinaso
legde
vanaf
'34
steeds
meer
nadruk
op
de
eigen,
Nederlandse,
niet
door
vreemden
te
beïnvloeden,
evolutie.
Ondertussen
las
hij
Céline,
Chateaubriand,
Sorel
én
Maurras
en
kwam
hij
steeds
meer
in
de
ban
van
zijn
leider
Van
Severen
die
hij
steeds,
samen
met
de
traditionalist Guénon, als een van zijn geestelijke leiders zou blijven beschouwen.
De
opgang
van
het
Verdinaso
was
echter
een
doorn
in
het
oog
van
de
overheid
en
nog
in
1933
kwam
er
in
de
verschillende
Vlaamse
provincies
een
verbod
voor
optochten
en
propaganda
in
uniform.
Ook
werd
het
aan
ambtenaren
verboden
lid
te
zijn
van
het
Verdinaso.
De
zwaarste
maatregel
kwam
er
eind
1933
toen
minister
van
arbeid,
Van
Isacker,
de
werklozenkassen
van
NAS
ontbond.
Werkloze
Dinaso's
waren
vanaf
dan
verplicht
om
zich
aan
te
sluiten
bij
een
officiële
kas.
Het
leidde
rechtstreeks
tot
het
einde
van
de
Nationale
Arbeiders
Syndicaten,
die
een
van
hun
bestaansreden
verloren,
en
de
oprichting
van
het
‘Verbond
van
Dinasocorporaties’
(VDC),
dat
in
augustus 1934 tot stand kwam.
Pol
Le
Roy
werd
verbondsleider
van
het
VDC
en
kwam
tevens
in
de
leiding
van
het
Verdinaso.
Vanaf
1935
gaf
hij
het
VDC-blad
‘Orde’
uit,
waarschijnlijk
het
meest
ordeloze
blad
dat
ooit
onder
Dinaso-auspiciën
verscheen.
‘Orde’
verscheen
eerst
als
maandblad,
later
als
weekblad-bijlage
bij
'Hier
Dinaso!',
dan
tegelijkertijd
als
weekblad
en
maandblad,
om
uiteindelijk
vervangen
te
worden
door
het
‘VDC-
blad’.
Hierin
kwamen
naast
de
specifieke
beroepsproblemen
ook
uitgebreide
ideeën
van
de
Franse
sociale
school
aan
bod,
onder
wie
die
van
René
La
Tour
du
Pin
en
Frédéric
Le
Play.
Ook
Georges
Sorel
en
natuurlijk
Charles
Maurras
beïnvloedden
zowel
het
VDC
als
het
Verdinaso
ingrijpend.
Le
Roy
schreef
ook
een
aantal
brochures
waarin
de
politieke
en
corporatieve
ideeën
van
het
Verdinaso
voor
een
breder
publiek
werden
vertaald.
Zo
verschenen
achtereenvolgens
'Wat
is
en
wil
het
Verdinaso'
(1932),
eigenlijk
een
soort
kennismakingsbrochure
met
het
Verdinaso,
'Alarm
over
het
land'
(1936),
dat
een
scherpe
aanval
vormde
tegen
de
regering
Van
Zeeland,
'Orde
in
België'
(1937),
en
'Le
Verdinaso
et
le
Problème
de
l'Ordre
corporatif'
(1938).
Tevens
verzorgde
hij
verschillende
landdagbrochures
en
bleef
hij
kopijen
leveren
voor
‘Hier
Dinaso!’.
Ook
had
hij
als
waarnemer
van
het
Verdinaso
een
zetel
in
het
jongerencomité van de ‘Kommissie voor Staatshervorming’, waar o.m. ook De Wigny en Struye deel van uitmaakten.
In
1939
werd
hij
hoofdredacteur
voor
'Hier
Dinaso!'
en,
in
opvolging
van
Juul
de
Clercq,
propagandaleider.
Tijdens
de
ziekte
van
Van
Severen in datzelfde jaar, werd hij gevolmachtigde voor het Verdinaso.
De
dood
van
zijn
vader
in
1938
en
vooral
de
onverwachte
dood
van
zijn
nog
jonge
vrouw
in
mei
1939
(Laura
was
nog
geen
30)
verscheurden
hem.
Le
Roy
bleef
achter
met
twee
jonge
kinderen
en
leed
onder
het
besef
dat
hij
zijn
vrouw
te
kort
gedaan
had
door
de
lange
werkdagen
en
de
poëtische
experimenten
die
hij
niet
kon
delen
met
haar.
Deze
traumatische
ervaringen
resulteerden
in
donkere,
zwaarmoedige verzen terwijl hij in gezelschap een lachende, geestige verschijning bleef.
Belijdenis
Wij hadden saam het leven liefde stilten lief,
de sterren en de late branden
wij hadden saam de nachten lief
de winters lief, de sneeuwen lichtwaranden
wij hadden saam de doden lief
ons liefde lief, de haat, de smart, de schande
wij hadden saam elkander lief...
Laat mij 't gestorven lied van ons gebonden handen.
Terzelfdertijd
groeiden
hij
en
Van
Severen
steeds
meer
naar
elkaar
toe.
Dat
verbaast
niet
echt.
In
Vlaanderen
was
Van
Severen
een
pionier
die
met
zijn
blad
‘Ter
Waarheid’
Baudelaire
en
Rimbaud
had
belicht.
Van
Severen
had
ook
later,
op
zijn
bureau
in
Brugge,
het
portret
van
Baudelaire
staan,
in
wiens
werken
hij
volgens
zijn
levensgezellin
Rachel
Baes,
dagelijks
las.
Hij
volgde
het
dadaïsme
en
met
Le
Roy
had
hij
ook
de
belangstelling
voor
de
surrealistische
avant-garde
gemeen.
Zo
werd
zijn
bibliotheek
eind
de
jaren
'30
onder
meer
opgesmukt
met
surrealistische
schilderijen
van
zijn
vriend
Felix
Labisse.
Ook
gevoelsmatig
konden
beide
mannen
het
goed
met
elkaar
vinden:
"Van
Severen,
zijn
ontroeringen
tot
wenens
toe...
het
onbewuste
romantisme
zijn
eerbied
voor
de
vrouw,
spijts
zijn
ironie
zijn
mannelijk superioriteitsgevoel! Geen onzer kon op Van Severen kwaad zijn - laat staan blijven. Slot was steeds : wat 'n vent!"
Van
poëzie
kwam
er
intussen
niet
veel
in
huis.
Le
Roy
was
van
mening
dat
poëzie
en
politiek
onverzoenbaar
waren.
Van
Severen
spoorde
hem
nochtans
aan
opnieuw
gedichten
te
publiceren
maar
de
oorlog
maakte
dat
dat
voor
nemen
een
tijdlang
moest
opgeborgen
blijven.
En toen was er de oorlog...
"Oorlogsochtend
-
9
uur
bij
Joris
-
Hij
was
kalm
en
beheerst
als
altijd,
maar
woedend
op
de
Duitsers
en
hun
stommiteit
van
de
inval.
Ik
stelde
hem
voor
een
proclamatie
te
lanceren.
Achtte
het
overbodig,
gezien
onze
houding
overduidelijk
was
en
wij
trouw
hadden
beloofd
aan
de
koning,
zijn
neutraliteitspolitiek
en
zijn
wil
om
het
grondgebied
tegen
welke
aanrander
ook
te
verdedigen.
Er
kwamen
nog
vrienden
op
bezoek.
In
de
voormiddag
zijn
we,
Jan,
Van
Severen
en
ik,
de
stad
ingewandeld.
Hij
gekscheerde
met
overdreven
luchtalarm:
'Weeral
een
duif
die
ze
te
hoog
zien
vliegen
hebben'.
We
zagen
de
Franse
troepen,
tanks
en
gevechtswagens
en
gemotoriseerde
infanterie
door
Brugge
trekken
-
die
moeten
dus
ook
invalsklaar
gestaan
hebben.
's
Middags
lunch
met
een
vriendin
van
Joris
van
Severen.
Na
de
lunch
koffie
en
cognac.
Rond
3
uur
Sûreté.
Hij
zei
me
al
lachend
dat
ze
wapens
en
uniformen
kwamen
zoeken.
Vonden
niets.
Maar
hij
moest
mee.
Mijn
identiteit
en
die
van
de
dame
werden
niet
gevraagd.
Hij
zei
me
al
lachend
dat
hij
wel
vlug
vrij
zou
komen.
Maar
vroeg
me
in
zijn
huis
te
blijven
tot
volgende
dag
en
de
post
door
te
nemen.
Anna
kuist
en
zal
voor
alles
zorgen.
“Ge
weet
waar
de
likeuren
staan.”
zei
ze.
Ik
tracht
de
dame,
die
zeer
onder
de
indruk
is,
gerust
te
stellen.
Dan
wordt
er
weer
gebeld.
Vergezeld
van
een
der
veiligheidsagenten
staat
hij
voor
mij
:
“Pol,
hoeveel
geld
hebt
ge
nog?”
Ik
had
nog
1200
Fr.
Hij
vraagt
of
ik
nog
iets
te
betalen
heb.
Een
deel
van
mijn
op
afkorting
gekochte
pak.
Hij
opent
zijn
portefeuille:
Dan
delen
we.
De
600
Fr
in
zijn
bezit
wordt
in
2
gedeeld.
Nog
een
stevige
handdruk...
ik
zou
hem
niet
meer
weerzien.
De
volgende
ochtend
hoor
ik
van
vrienden
het
relaas
van
verschillende
aanhoudingen.
Het
Cruyce
van
Bourgondië
wordt
bewaakt.
In
de
namiddag
wordt
ook
Jan
Rijckoort
aangehouden.
Op
aandringen
van
vrienden
vertrok
ik
in
de
late
namiddag naar Oudenaarde. Wordt gevolgd maar niet aangehouden."
De
aanhouding
gebeurde
twee
dagen
later
op
12
mei
bij
zijn
schoonouders
te
Oudenaarde.
Van
Oudenaarde
werd
hij
via
Doornik
op
transport
gezet
naar
Frankrijk
en
op
20
mei
was
het
konvooi
in
Orleans.
Daar
kwam
Le
Roy,
behalve
met
een
groot
aantal
Joden,
samen
met
een
aantal
aangehouden
Vlaams-nationalisten,
onder
wie
August
Borms,
Jan
Timmermans,
Rene
Lagrou,
Bert
Meuris
en
Karel
Peeters.
Daar
werd
de
oude
Borms
aangewezen
door
Belgen,
mishandeld
en
bespuwd
en
in
bloot
bovenlijf
moest
hij
latrineputten
kuisen.
Toen hij bont en blauw terug binnenkwam was de communist Lallemand de eerste om hem een blik water te geven".
Le
Roy
werd
ondervraagd
door
de
Franse
Sûreté
en
een
Belgisch
onderofficier
maar
over
het
Verdinaso
had
men
nog
niet
gehoord
en
Le
Roy
vloog
bij
de
communisten.
Via
Cerdon
du
Loiret
kwam
hij
op
28
mei
in
St.
Cyprien
terecht
aan
de
samenvoeging
van
de
Pyreneeën
en
de
Middellandse
Zee.
Het
kamp,
dat
was
opgeslagen
voor
gevluchte
Spaanse
Republikeinen
en
leden
van
de
Internationale
Brigades,
was
nu
het
toevluchtsoord
voor
duizenden
verdachten.
Verdeeld
in
verschillende
"ilôts"
(
eilandjes
)
telde
de
sector
waar
Le
Roy
in
verbleef
3.800
joden
en
200
andere
verdachten
onder
wie
Italianen,
Duitsers,
Nederlandse
NSB-ers
("waardoor
mijn
Dietse
overtuiging
een
stevige
deuk
kreeg"),
vooraanstaande
communisten
zoals
Lallemand,
Jacquemotte
en
de
zoon
van
Pierre
Nothomb;
Rexisten
als
Victor
Matthijs,
een
handvol
Dinaso's
en
Vlaams-nationalisten
onder
wie
de
secretaris
van
het
IJzerbedevaartcomité,
Clemens
de
Landtsheer,
August
Borms,
de
fotograaf
Willy
Kessels
en
Rene
Lagrou.
Na
de
Franse
wapenstilstand
ontvingen
de
gevangenen
van
St.
Cyprien
op
24
juni
bezoek
van
het
Rode
Kruis.
Op
3
juli
keerden
de
Vlamingen,
samen
met
de
Rijksduitsers,
uit
St.
Cyprien
terug
en
op
10
juli
waren
zij
weer
in
Brussel.
Later
zou
hij
over
zijn
belevenissen
getuigen
te
Parijs
in
het
proces
over
de
toestanden
in
het
kamp
van
St.
Cyprien
en
te
Brussel in het proces over de zogenaamde "Spooktreinen".
Diets en Germaans
Kort
na
zijn
terugkeer
in
november
1940
trouwde
hij
met
Regina
Lamoen,
een
jonge
intellectuele
vrouw
uit
een
Antwerpse
liberale
familie,
die
hij
kort
voor
de
oorlog
had
leren
kennen
in
een
Gentse
kunstgalerij.
Hij
nam
opnieuw
zijn
plaats
in,
in
de
leiding
van
het
Verdinaso,
als
verbondssecretaris
maar
verwijderde
zich
terzelfdertijd
steeds
meer
van
het
vooroorlogse
Dinaso-ideeëngoed.
Le
Roy
was
als
een
hevig
Duitsgezinde
teruggekeerd
uit
Frankrijk
en
raakte
steeds
meer
gewonnen
voor
de
Germaanse
Rijksgedachte
als
een
logische
voortzetting
van
de
Dietse
Rijksgedachte.
In
een
rede
te
Gent
stelde
hij
dat
nationaal-solidarisme
en
nationaalsocialisme
identiek
waren
en Joris van Severen de eerste belijder, de eerste martelaar van de nationaalsocialistische levensbeschouwing was.
In
de
eerste
maand
na
zijn
terugkeer
had
Le
Roy
nog
geloofd
in
een
verdere
toenadering
tot
Belgische
kringen
(o.m.
de
socialist
Hendrik
de
Man)
om
zo
het
Verdinaso
te
versterken
en
het
VNV
in
Dinaso-richting
te
dwingen.
In
september
1940
was
hij
betrokken
bij
gesprekken
met
het
VNV
maar
vanaf
oktober
1940
zag
hij
steeds
meer
in
een
samengaan
met
de
pas
opgerichte
‘Algemene
SS-
Vlaanderen’.
Dit
was
onder
meer
het
gevolg
van
een
boodschap
die
hem
werd
gebracht
namens
de
oud-activistenvriend
Haller
von
Ziegeslar.
Von
Ziegeslar
drong
aan
op
een
samengaan
met
de
‘Algemene
SS’
waarbij
het
Verdinaso
de
kern
van
de
militie-organisatie
en
het
politieke
kader
zou
vormen.
Er
volgden
verschillende
gesprekken
waar
naast
Le
Roy
ook
de
nieuwe
Verdinasoleider
Emiel
Thiers
en
soms
DMO-leider
Jef
François
aan
deelnamen
maar
de
toenaderingspogingen
werden
door
andere
leden
van
de
leiding
met
argwaan
bekeken.
In
de
loop
van
januari
1941
kwam
het
mede
hierdoor
tot
een
openlijk
conflict
in
de
leiding
van
het
Verdinaso.
Door
toedoen
van
Frantz
van
Dorpe,
Paul
Persijn
en
Jef
van
Bilsen
werden
Jef
Francois
en
Pol
le
Roy
uit
het
Verdinaso
gesloten.
De
‘Dinaso
Militanten
Orde’ (DMO) weigerde zich hierbij neer te leggen, waarna Emiel Thiers zelf ontslag nam en de leiding overdroeg aan Jef François.
Na
de
machtswissel
nam
Pol
le
Roy
de
redactie
van
‘Hier
Dinaso!’
opnieuw
in
handen.
In
het
eerste
nummer
dat
na
deze
perikelen
verscheen,
schreef
hij
onder
de
titel
‘Diets
Nationaal-socialistisch!’
dat
het
Verdinaso
als
een
Germaanse
beweging
streefde
naar
een
hechte
samenwerking
met
het
Duitse
volk.
Le
Roy
voerde
besprekingen
met
de
(op
dat
moment
nog
louter
culturele)
‘Duits-Vlaamse
Arbeidsgemeenschap’
of
‘DeVlag’
om
tot
een
vorm
van
samenwerking
te
komen
maar
onder
druk
van
de
‘Militärverwaltung’
werden
er
opnieuw
contacten
aangeknoopt
met
het
VNV,
die
in
mei
1941
leidden
tot
de
vorming
van
de
eenheidsbeweging
VNV.
Die
eenheidsbeweging
moest
voor
Le
Roy
de
nationaalsocialistische
eenheidsbeweging
van
Vlaanderen
worden
en
geen
verkapt
VNV.
Daarin
werd
hij
echter
snel
bedrogen.
Hij
werd
als
enige
Dinaso
opgenomen
in
de
raad
van
leiding
van
de
eenheidsbeweging
en
werd
hoofdredacteur van het nieuw partijweekblad ‘De Nationaal-Socialist’.
De
conflicten
tussen
voormalige
Dinaso's
en
VNV-ers
bleven
aanslepen
en
ook
in
zijn
verdediging
van
de
Rijksgedachte,
eigenlijk
de
vorming
van
een
Germaanse
federatie,
kreeg
Le
Roy
heel
wat
tegenkanting.
Zelfs
zijn
voormalige
Dinaso-medewerkers
Albert
Deckmijn
en
Bert
Derbecourt,
die
beiden
in
de
redactie
zaten
van
‘De
Nationaal-Socialist’,
ergerden
zich
aan
de
stellingen
van
Le
Roy.
Zijn
enige
medestanders
vond
hij
in
Edgard
Delvo
en
Reimond
Tollenaere,
maar
Tollenaere
verdween
al
in
augustus
naar
het
Oostfront.
Jeroom
Leuridan
eiste
strafmaatregelen
en
ook
Frans
Daels
stoorde
zich
aan
"de
woordenkramerij
van
het
Dinaso
die
wordt
weergevonden
in
de
artikels
van
Pol
le
Roy".
In
een
brief
aan
Staf
de
Clercq
van
17
september
1941
had
hij
het
over
"onaanvaardbaar
geschrijf
over
Dietsland,
over
priesters,
over
kloosterzusters
of
zedelijke
werkingen
waaraan
wij
de
grootste
gewichtigheid
hechten
en
die
in
‘De
Nationaalsocialist’
worden
uitgelachen."
Nog
steeds
volgens
Daels
moest
het
VNV
oppassen
voor
Pol
Le
Roy
die
het
Verdinaso
"heeft
willen
verkopen"
aan
de
SS
en
eenzelfde
bedreiging
vormde
voor
het
VNV.
Het
conflict
met
Daels
zorgde
er
uiteindelijk
voor
dat
Le
Roy
in
september
1941
de
eenheidsbeweging
verliet.
Frantz
van
Dorpe
met
wie
hij
ondanks
alles
een
zekere
affiniteit
had
bewaard,
stelde
hem
voor
naar
Engeland
uit
te
wijken.
Dit
weigerde
Le
Roy.
Zijn
breuk
met
het
VNV
betekende
geenszins
een
breuk
met
het
nationaalsociaIisme, eerder integendeel.
Aktief in de DeVlag
De
maand
nadien
vertoefde
hij
een
tijdlang
in
Berlijn
en
in
december
1941
werd
hij
propagandaleider
bij
de
DeVlag
waar
hij
een
wezenlijke
rol
speelde
in
de
uitbouw
van
de
organisatie.
Terzelfdertijd
werd
hij
lid
van
de
‘Algemene
SS-Vlaanderen’,
wat
hij
bleef
tot
maart
1943.
Het
ambt
van
propagandaleider
werd
hem
uiteindelijk
loodzwaar
gemaakt
door
de
meer
politieke
taak
die
de
DeVlag
zich
had
toegeëigend.
Einde
1943
werd
hij
ontheven
van
zijn
taak
en
werd
hij
ere-propagandaleider.
DeVlag-leider
Jef
van
de
Wiele
stelde
hem
voor
de
pers
ter
hand
te
nemen,
maar
hij
voelde
er
weinig
voor
om
onder
Duitse
censuur
te
moeten
werken.
Op
eigen
verzoek
bouwde
hij
de
scholing
van
de
beweging
uit.
Naast
referaten
en
vormingsweekenden
voor
kaderleden
van
de
DeVlag
behelsde
dit
de
uitgave
van
de
zogenaamde
‘Scholingsbrieven’
(
waarin
o.m.
de
talrijke
verwijzingen
naar,
en
citaten
van
Van
Severen
opvallen
),
en
een
syllabus
voor
de
kaderleden.
Later
schreef
hij
dat
Van
de
Wiele
reeds
in
1942
te
verstaan
had
gegeven
dat
hij
geneigd
was
om
het
Dinaso-ideeëngoed
binnen
de
DeVlag
te
laten
ontwikkelen.
Er
kwam
inderdaad
een
hulde
van
Van
de
Wiele
aan
Van
Severen
en
zijn
werk
voor
het
voltallige
kader
van
de
Devlag
en
op
20
mei
kwam
er
een
officiële
Van
Severenhulde
met
de
oude
vaandels
en
uniformen
van
het
Verdinaso.
Volgens
Le
Roy
kwam
het
sociale
van
het
Verdinaso
tot
uiting
in
het
nationaal-socialisme
en
het
nationale
in
de
Rijksgedachte.
Dat
nam
niet
weg
dat
er
ook
in
de
DeVlag
conflicten
waren
met
oude
"Dinaso-bekampers"
en
Le
Roy
ruim
een
jaar
door
de SD (Sicherheitsdienst) werd gevolgd.
Ondertussen
verschenen
er
van
hem
drie
dichtbundels.
‘Getuigenissen’
(1941),
die
hij
nog
op
aangeven
van
Van
Severen
uitgaf,
vormde
een
bundel
met
surrealistische
inslag
die
sterk
refereerde
aan
het
verleden,
het
innerlijke
leven
van
Le
Roy
en
de
dood
van
zijn
vrouw
Laura.
Vooral
het
gedicht
‘Droom’
viel
hierbij
op.
In
het
socialistische
dagblad
‘Vooruit’
werd
het
omschreven
als
het
eerste
Vlaamse
surrealistische gedicht van Europees niveau.
Droom
En gansch den nacht zag ik, die sprakeloos elkaar aanschouwden
twee bomen : een vol sterren, een vol duisternis
en gansch den nacht zag ik, die éénzaam om elkaar rouwden
twee handen parelstil van witte droefenis
in alle ruiten riep de doodsangst uwer oogen
en vogels keerden rusteloos uit zichzelven weer
toen heb ik u bekend gij lachte vreemd en onbewogen
en aan uw vingren hing geen enklen morgen meer...
voortaan blijf ik in de droom
voortaan alleen maar nacht
Volgens
het
VNV-dagblad
‘Volk
en
Staat’
echter
stikten
de
gedichten
van
Le
Roy
"in
pathos,
valsche
beeldspraak,
gezwollen
tremelo's
of
prozaïsme..."
en
werden
deze
"schrikwekkende
getuigenissen"
gekenmerkt
door
"een
totale
ontstentenis
aan
gevoel
voor
rede
en
natuurlijkheid"...
Zijn
twee
andere
bundels
'Vuur
Zingt'
en
'Modulaties',
beide
uit
1943,
waren
“heidens”
van
inslag.
Maar
ook
het
surrealisme
bleef
aanwezig.
Vooral
in
‘Modulaties’
waren,
volgens
Erik
van
Ruysbeeck,
de
invloed
van
Breton
en
diens
idee
van
‘Le
Point
Sublime’
(
de
eenheid
van
alle
dingen
als
lijnrecht
tegenovergesteld
aan
het
Europese
rationalisme
),
duidelijk
waarneembaar.
Steeds
volgens
dezelfde
literatuurcriticus
verklaarde
de
invloed
van
Breton
tevens
het
blijvend
geloof
van
Le
Roy
in
het
wonder
"waardoor
hij
nooit
een
volstrekt
nihilist
is
kunnen
worden".
In
de
bundel
‘Modulaties’
werd
de
beleving
van
erotiek
en
poëzie
ook
gezien
als
deel
van
een
hogere,
kosmische werkelijkheid en daarmee als toegang tot de eeuwigheid.
Avond
Zo rijs ik met de welpen van het licht
en god die scheppend in zijn diepten wijlt
ten avond waar uw schoot gedegen ligt
geen oevers waar de dood te mijmeren staat
in 't al in 't niets dat in zichzelf
volstaat reik uw bedreven sterrenmond en spreid
de vlakten van uw lichaam lichtbezeild
en luister naar 't gedrop der eeuwigheid...
Ondanks
het
feit
dat
zijn
oorlogsbundels
enkele
prachtige
gedichten
bevatten,
oordeelde
Le
Roy
later
dat
veel
van
dit
werk
"nog
onrijp
en
kind van de verwarring" was.
De
dood
van
zijn
voormalige
schoolmakker
Jef
Vanackere
in
maart
1944
trof
Le
Roy
diep.
Tijdens
de
mobilisatie
hadden
zij
elkaar
na
jaren
weer
ontmoet
en
Le
Roy
had
Vanackere
het
Verdinaso
binnengeloodst.
Hij
werd
zijn
secretaris
bij
‘De
Nationaal-Socialist’
en
was
Le
Roy
gevolgd
naar
de
‘DeVlag’
en
de
‘Algemene
SS’.
Nadat
Vanackere
een
opleiding
had
gevolgd
in
Duitsland,
was
er
omwille
van
de
zeer
uitgesproken
Duitsgezindheid
van
Vanackere,
een
zekere
vervreemding
opgetreden
tussen
de
politieke
"compagnons
de
route"
maar
toch
was
de
genegenheid
gebleven.
Le
Roy
droeg
zijn
bundel
‘Modulaties’
op
aan
Vanackere
en
maakte
ook
diens
afscheid
van
zijn
broer,
een
priester,
mee
toen
hij
vertrok
naar
het
Oostfront.
De
eerste
brief
uit
Rusland
die
Pol
le
Roy
ontving
eindigde
met:
"Ik
rijd
de
oneindigheid mijn eeuwigheid in". Toen hij sneuvelde liet hij een vrouw met zes kinderen achter van wie Le Roy de voogdij op zich nam.
Naar Duitsland
Om
veiligheidsredenen
verhuisde
het
gezin
Le
Roy
kort
na
zijn
aanstelling
tot
scholingsleider
van
Schaarbeek
naar
Tervuren,
in
het
huis
waar
in
geval
van
nood
ook
Verschaeve
een
onderkomen
moest
krijgen.
Maar
ook
daar
vielen
er
bedreigingen
in
de
bus,
al
dan
niet
vergezeld
van
een
kogel
en
een
tramkaartje
naar
het
hiernamaals.
Midden
1944
kreeg
de
bibliotheek
en
fonotheek
van
Cyriel
Verschaeve
er tijdelijk een onderkomen, maar de man die Le Roy geestelijk - nooit literair - had beïnvloed zou er nooit wonen.
De
snelle
opmars
van
de
geallieerden
zorgde
ervoor
dat
een
dringende
evacuatie
noodzakelijk
werd.
Op
1
september
vertrok
Le
Roy
met
zijn
vrouw
en
dochtertje
(
zijn
zoon
was
eerder
naar
Duitsland
geëvacueerd
met
de
‘Rijksschool
Vlaanderen’
)
naar
Duitsland.
De
tocht
duurde
acht
dagen
en
ging
samen
met
een
twintigtal
personen
per
verhuiswagen
via
Maastricht
naar
Lunenburg.
Daar
werd
Le
Roy
met
zijn
familie
ondergebracht
bij
een
domineesfamilie.
Daarna
vertrok
hij
naar
Berlijn
waar
hij,
opnieuw
als
propagandaleider
maar
ditmaal
van
de
‘Vlaamse
Landsleiding’
in
ballingschap,
zijn
bureau
vestigde.
Tevens
was
hij
als
vertegenwoordiger
van
de
Landsleiding
verbonden aan het ‘Europäische Propagandaburo’. Zijn adjunct was de vroegere Jongdinaso-leider, Leo Poppe.
Ondanks
zijn
toewijding
aan
de
ideeën
van
een
Germaans
Rijk
-
hij
verwierp
het
woord
“Grootduits”
-
waren
de
contacten
met
de
Duitsers
vaak
ontgoochelend.
Hij
verweet
vooraanstaande
Duitsers
hun
gebrek
aan
inzicht
en
hun
houding
tegenover
andere
volkeren.
Eerder
had
hij
in
‘De
SS-Man’
geschreven
:
"bij
het
Duitsche
Rijk,
in
de
zin
die
deze
beide
woorden
tot
op
heden
droegen,
kan
men
ons,
zal
men
ons
niet
inlijven.
Nu
niet,
morgen
niet,
Nooit!
Dit
is
in
strijd
en
met
de
nationaalsocialistische
wereldbeschouwing
en
met
de
daaruit
voortspruitende
wil
deze
Germaansche
Rijksgedachte
die
door
Duitschland
en
met
ons
al
de
Germaansche
landen
gedragen
wordt
en
gebouwd
tot
de
eeuwige
werkelijkheid
der
Germaansche
éénheid."
Die
opstelling
leidde
op
de
vergadering
van
de
Landsleiding
in
Aussig,
Sudetenland,
waar
de
Landsleiding
vanaf
eind
1944
verbleef
tot
een
heftig
incident
met
Hans
Krebs,
Regierungspräsident
van
Sudetenland.
Le
Roy
spuwde
zijn
gal
uit
tegen
de
Duitsers,
die
hij
met
betrekking
tot
andere
volkeren
hun
gebrek
aan
psychologisch
inzicht
verweet.
Verschaeve
onderschreef
de
uitval
van
Le
Roy
maar
Krebs
en
de
andere
aanwezige
Duitse
personaliteiten
verlieten
kwaad de vergadering. Van dan af werd hij opnieuw geschaduwd door de SD.
Dat
nam
niet
weg
dat
er
blijkbaar
ook
in
hogere
SS-kringen
twijfels
waren
rond
de
correctheid
van
de
door
nationaalsocialisten
gevoerde
superioriteitspolitiek.
Zo
nam
hij,
eveneens
einde
1944,
deel
aan
een
besloten
vergadering
met
SS-officieren
op
het
kasteel
aan
de
Wannsee.
Daar
werd
niet
alleen
het
Duitse
imperialisme
bekritiseerd
maar
werd
er
ook
gesproken
over
de
noodzaak
Goebbels
als
hoofd
van
het
Propagandaministerium
opzij
te
zetten.
Le
Roy
die
was
uitgenodigd
door
SS-Sturmführer
Süss
van
het
RSHA,
hield
op
deze
vergadering
een
uiteenzetting
over
de
principes
van
het
corporatisme
zoals
ze
vooral
tot
uiting
waren
gekomen
in
de
Dinaso-
Landbouwcorporatie.
In
januari
1945
kregen
de
lokalen
van
de
Propaganda-afdeling
in
Berlijn
als
gevolg
van
geallieerde
bombardementen
verschillende
voltreffers
te
verwerken.
Le
Roy
belastte
Leo
Poppe
met
de
lopende
zaken
en
vertrok
zelf
naar
Lunenburg
om
zich
bij
zijn
familie
te
voegen.
De
mislukking
van
het
Ardennenoffensief
sloot
niet
alleen
de
hoop
van
een
spoedige
terugkeer
naar
Vlaanderen
uit
maar
de
toenemende druk op Duitsland maakte ook elke werking voor de Landsleiding verder onmogelijk.
Bij
het
naderende
einde
werd
hem
door
vrienden
de
mogelijkheid
aangeboden
naar
Zwitserland
te
ontkomen
maar
hij
weigerde:
"Geen
enkele
oorlogsmisdaad
heb
ik
bedreven.
Geen
verraad
aan
mijn
land
of
volk.
Mijn
land
is
Vlaanderen,
mijn
volk
is
het
Vlaamse
en
die
heb
ik
eerlijk
willen
dienen.
Vergissing:
dat
kan,
bewuste
fout:
neen!"
Le
Roy
werd
gearresteerd
in
Lunenburg
door
de
staatsveiligheid.
Op
erewoord
kreeg
hij
voorlopig
huisarrest,
woord
waaraan
hij
zich
hield.
Na
acht
dagen
werd
hij
naar
België
overgevlogen,
waar
hij
na
de
ondervraging
in
de
gevangenis
van
Sint-Gillis
terechtkwam.
Ook
zijn
vrouw,
die
nooit
lid
was
van
een
organisatie,
werd
verschillende
maanden geïnterneerd, tot ze doodziek ontslagen werd.
"Wat
kwellend
in
mijn
dromen
blijft:
weer
de
ontmenselijkte
wereld
der
opsluiting
en
der
strafkampen
-
weer
de
loerende
dood
–
weer
't
ontspringen
van
de
dans
door
een
onverklaarbare
oorzaak.
Wat
nooit
uit
de
herinnering
wijkt:
de
celwagen
-
de
hokjes
in
het
justitiepaleis
-
de
boeien
aandraaiende
en
polsendruk
kennende
gendarmes
-
de
ronde
der
cipiers
–
de
eerste
jaren
vooral:
de
snauwen
en
beten
–
de
loense
streken.
De
vele
advocaten
die
gehuurde
gewetens
zijn
en
minder
dan
de
hoeren
als
gehuurde
vrouwen
die
je
waar
geven
voor
je
geld, terwijl veel advocaten geld scheppen zonder je met enige waar te vergoeden."
"Europa is dood - akte van overlijden: 8 mei 1945"
De
oorlogsnederlaag
kwam
hem
als
een
godsoordeel
over
en
er
was
de
twijfel
over
de
rol
die
hij
de
voorbije
jaren
had
gespeeld.
Hij
verzoende
zich
(tijdelijk)
met
de
Roomse
kerk,
maar
roeide
vanaf
1948
tot
een
godsgeloof
dat
boven
alle
confessies
en
ideologieën
uitgegroeid is".
Hij
werd
ondervraagd
door
de
beruchte
auditeur
Marc
Desmedt
en
naderhand
bij
zijn
proces
werd
hij
door
de
procureur
omschreven
als
"de
Vlaamse
Goebbels"
en
de
adjunct
van
DeVlag-leider
Jef
van
de
Wiele.
Toch
kon
men
hem
niets
anders
ten
laste
leggen
dan
politieke
collaboratie,
het
fameuze
artikel
118bis.
Hiervoor
werd
hij
door
de
krijgsraad
op
16
oktober
1947
ter
dood
veroordeeld
en
kreeg
hij
één
miljoen
Belgische
Frank
boete.
Een
straf
die
enkele
weken
later
door
het
krijgshof
werd
bevestigd.
Hij
bleef
vrij
gelaten,
bijna
fatalistisch,
bij zijn veroordeling maar er was ook de bitterheid. Iets wat onder meer blijkt uit zijn bundel 'Vuurvlinder' [1946-1949].
Afrekening
Wat deert ons uw geluk ? Wij zijn doorwalgd
van al uw zoetheid en schijnheiligheid
wij kennen 't woord dat krist als vurig zand.
wij aten 't rottend woord van 't vaderland
de spinnen van religie en gezin
Acht
maand
na
zijn
veroordeling
door
het
krijgshof
werd
hij
door
de
liberale
minister
Albert
Lilar
begenadigd
en
zijn
straf
werd
omgezet
in
levenslange
hechtenis.
Gedurende
de
jaren
in
de
gevangenis
kreeg
hij
onder
meer
het
gezelschap
van
Robert
Poulet,
Raymond
de
Becker
en
Filip
de
Pillecyn.
Hij
werd
actief
op
de
Sociale
Dienst
in
de
gevangenis,
de
zogenaamde
"Welfare",
verzorgde
programma's
op
de
gevangenisradio
over
poëzie,
volkskunde
en
algemene
problemen
zoals
de
lintbebouwing
in
Vlaanderen.
Bovendien
schreef
hij
gedurende
zijn
gedwongen
verblijf
een
tiental
dichtbundels.
Daarin
kwamen
zowel
zijn
esoterische
opvattingen
naar
voren
als
een
dieper
uitgewerkt surrealisme. Enigszins los hiervan stond de liefdesbundel 'Regina', die hij aan zijn vrouw wijdde.
Gefluisterd naar de wachtende
Gij zult zeer teder moeten zijn
en zeer verduldig met me spreken
zeer zacht met mijn verzwegen pijn
als iets dat al te licht kan breken
ik ben gehavend door veelleed
en haat en honger en afgrijzen
ik draag van ziekte en zeer de beet
en veel en bloedende bewijzen
'k heb met de dood gewoond 'k ben hard
geworden donker en verbeten
ik heb mijn geest verhuld mijn hart
verhoerd om 't leven te vergeten
ik weet niet meer wat mensen zijn
ik werd eenzelvig in mijn zinnen
leproos van lijf en brak van brein :
gij moet zeer moederlijk beginnen...
Als
eerste
kopstuk
van
de
DeVlag
kreeg
Le
Roy
in
1950
een
strafherleiding
tot
18
jaar
en
werd
hij
van
St.-Gillis
overgeplaatst
naar
Merksplas.
Dat
had
hij
ongetwijfeld
mee
te
danken
aan
de
invloed
van
zijn
vroegere
Dinaso-vrienden
Frantz
van
Dorpe
en
Willem
Melis,
die als nieuwbakken CVP'ers herhaaldelijk tussenbeide kwamen voor Le Roy.
Toen
hij
op
15
september
1951
voorlopig
werd
vrijgelaten
had
hij
niets
meer.
Zijn
bibliotheek
met
een
enorm
rijke
verzameling
aan
surrealistische,
expressionistische,
dadaïstische
en
esoterische
werken
was
samen
met
de
schilderijen
van
zijn
surrealistische
vrienden
verkocht.
Zijn
kinderen
waren
hem
afgenomen
en
door
het
gerecht
geplaatst
in
een
"betrouwbaar"
gezin
.
Samen
met
zijn
vrouw
woonde
hij
op
een
schamele
zolderkamer
in
St.-Jans-Molenbeek.
Hij
kon
als
secretaris
aan
de
slag
bij
Frans
van
Cauwelaert
maar
dat
was
hem
wat
te
grimmig.
Hij
verkocht
dan
maar
boeken,
verbeterde
pronostieken
en
werkte
als
vertaler.
Dankzij
de
oud-Rexist
Lamin
kreeg
hij
vertaalwerk
bij
de
‘Koninklijke
Automobilistenbond’
en
ook
de
Christelijke
Volkspartij
(CVP)
maakte
van
zijn
diensten
gebruik.
Zo
was
de
Nederlandse
vertaling
van
het
‘Schoolpact’
van
de
hand
van
de
voorlopig
vrijgelaten
en
politiek
rechteloze
Pol
le
Roy.
Die
voorlopigheid
bleef
trouwens
van
kracht
tot
in
1974.
Het
maakte
dat
hij
de
politiek
nog
volgde,
maar
er
zich
afzijdig
van
hield.
Enkel
met
een
handvol
oude
vrienden
uit
het
Verdinaso
en
de
DeVlag,
het
merendeel
kunstenaars,
onderhield
hij
nog
intense
contacten.
Onder
hen
Jef
François,
de
Nederlandse
beeldhouwer
Ernst
Voorhoeve,
de
Nederlandse
dichter
Henri
Bruning,
Jef
de
Belder,
André
van
Wassenhove,
etc.
Daarnaast
waren
er
echter
de
veelvuldige
contacten
met
kunstenaars
en
filosofen
uit
de
meest
uiteenlopende
richtingen.
Vooral
jonge
dichters
droegen
hem
op
handen
en
leverden
gedurende
de
naoorlogse
jaren
baanbrekend
werk
om
het
oeuvre
van
Le
Roy
bekendheid
te geven. Onder hen Paul de Vree, Frans Depeuter, Willy Spillebeen, Hugo Brems, Erik van Ruysbeeck en ga zo maar door.
Esoterisme
De
gedichten
die
tot
stand
waren
gekomen
tijdens
de
zes
jaar
durende
gevangenschap
waren
vaak
bitter
en
hard.
Tevens
had
hij
opnieuw
de
draad
opgenomen
van
zijn
vooroorlogse
esoterische
studie.
Dat
leidde
in
1952
tot
de
bundel
'Lucifer'
waarin
hij
zijn
geloof
in
de
noodzaak
van
de
revolte
uitdrukte,
de
revolte
in
functie
van
het
streven
naar
het
zijn.
Lucifer
was
niet
langer
de
gevallen
engel
maar
de
evenwaardige
tegenspeler
van
God.
Hierin
herkennen
we
duidelijk
de
invloed
van
de
gnostiek
en
meer
bepaald
van
de
gnostische
auteur Rene Guénon.
Ten aanvang niet, van eeuwig was het
Woord en eeuwig was de Daad die 't zegel brak
en eeuwen knapten voort als vleugels af
en krachten barstten brandend uit de kiem
bij duizenden, en schier bewegingsloos
was reeds hun duizelende groei geworden
toen gij voor 't eerst, die zelf van eeuwig waart,
de vaart en vaste stand der sterren zaagt
en zinnen gingt op hun en uw bedied;
en op dit wonder iets - die morgen was
de drang van 't blauw veel inniger -
dat gij er waart en waar gij 't eerst en traag
uit waanzin waart bewust geworden, rees
de azuren vraag : wat was mijn ik voordien?
wat was voordien dit vormenvol bestaan van
onderling en onverdeeld verband in wisselend
komen en vergaan dat steeds, hoe ongeteld en
ongedurig 't Zijn - O kwellend en verrukkelijk
geheim in stijgende verschijning is van kleur en klank,
gestalten en gebaar, dit zacht en tel, dit duistrend
en opglanzend Hooglied blijft... En vraag op weervraag
prikkelde u tot wat de zin en 't wezen konden zijn van
uw en all'bestaan in samenhang die op ondeelbaarheid,
in eenklen « die op eenheid wees en eenheid die geen
tijd of ruimte of onderscheid kon dragen;
en waarom gij, die met de geest u vrij bewoogt
en zien mocht en bevatten wat gij zaagt,
niet verder zien zoudt en niet
groeien tot waar... Maar waarom was uw staat gevest
en afgepaald? door wie? op welk gezag? waar zelf gij niet gekozen hadt,
maar blind geworpen waart in een ontluikend licht dat u ontsproot
en riep om maatloosheid u uit uzelve toe ? Waarom een grens
en plots dit huiveringwekkend ijle waar
uw hand verstilde en tastte uw eenzaamheid?...
Nog
in
hetzelfde
jaar
verscheen
'Geboorte
der
Poëzie'
en
'Niet
voor
Bonifacius'
met
acht
prozagedichten
tegen
de
maatschappij
van
‘valse vroomheid’, ‘wankele waarheid’, ‘loze liefde’, ‘namaakleven’ en ‘kalken onzin’.
Het
esoterische
was
reeds
aanwezig
in
zijn
bundel
'Getuigenissen'
maar
volgens
Le
Roy
zelf
was
het
"een
vulgariserende
benaderingspoging
naar
het
zuiver
esoterische
toe".
Lucifer
was
qua
stof
een
initiatie
tot
het
esoterische.
Terwijl
in
de
bundels
'Lava'
[1957]
en
'Tellurisch'
[1963]
het
esoterische
in
zijn
meest
volmaakte
vorm
tot
uiting
kwam.
Het
zorgde
voor
een
ongemeen
rijke
symbolentaal
in
het
werk
van
Le
Roy,
symbolen
als
de
uiterste
wijze
waarop
de
mens
nog
iets
kan
zeggen
over
het
onzegbare.
Tevens
ging zijn werk in de geest van Guenon "in de richting ener redressie naar de Grote Traditie toe".
Het
hele
oeuvre
van
Le
Roy
is
een
in
eer
herstellen
van
de
betrachte
eenheid
met
het
heelal.
Om
tot
die
eenheid
te
komen
is
er
"de
mannelijke
weg.
Door
na
een
of
meer
levens
afstand
te
doen
en
louter
naar
de
geest
te
leven.
De
heilige
Johannes
is
daar
een
voorbeeld
van."
De
andere
weg
is
die
van
de
magische
liefde
"die
voluit
lijfelijk
beleefd
wordt.
De
magische
liefde
vormt
de
zgn.
linkerweg
naar
het
hoger
weten,
en
uiteindelijk
de
reïntegratie
met
het
zuiver
godzijn."
Het
is
vooral
die
beleving
van
de
eenheid
via
de
erotische
liefde,
via
"het
wonder
vrouw"
die
het
werk
van
Le
Roy
typeert.
De
vrouw
als
symbool
van
aardse
gebondenheid,
beroering,
bevrijding
uit
de
eenzaamheid
en
alledaagsheid,
als
voortzetting
van
het
leven
boven
het
eigen
licht.
"Hij
moet
voor
de
gewone
mens
de
weg
naar
de
eenheidservaring
zijn
en;
van
daaruit
voor
hen
die
het
aankunnen
naar
de
verwerving
van
de
uiteindelijke
eenwording
mens-god
zijn.
Hij
is uiter-aarde en naar bestemming de sublimering van de mannelijke linkerzijde tot er geen zijden meer bestaan en de Eenheid er is."
In
1958
lag
hij
samen
met
Aubin
Pasque,
Andre
van
Wassenhove
en
Marc
Eemans
aan
de
basis
van
het
‘Centre
International
d'Actuelite
Fantastique
et
Magique’.
De
beweging
van
de
Fantasmagie
behield
de
drie
hoofdbestanddelen
van
het
surrealisme
(vrijheid;
liefde
en
vrouw;
en
poëzie
als
uitdrukking
van
het
beleefde)
maar
legde
de
nadruk
op
het
esoterische
en
universeel-religieuze.
Le
Roy
omschreef
het
in
de
catalogustekst
voor
de
‘Fantasmagie’
(Brussel
20-30
november
1959)
als
volgt
:
"Daarom
is
deze
kunst
magisch
en
fantastisch.
Magisch,
bindend
met
onze
diepste
en
hoogste
krachten,
bezwerend
zoekend
naar
de
naakte
werkelijkheid,
de
surreële
bij
wijze
van
afwijzing
der
gelogen
werkelijkheid
van
het
zintuiglijk
waarneembare
alleen
en
de
door
rede
en
logicatiranniek
geregeerde
levenshouding
en
-vorm
:
een
kunst
van
'l'esprit
contre
la
raison';
fantastisch,
doordat
zij
zich
beweegt
in
de
wereld
van
droom
en
inwendigheid,
met
haar
doolwegen,
verschrikkingen
en
monsters,
naast
haar
groeiende
en
verblindende
klaartevelden...
Daarom
staat
deze
kunst
in
dienst
van
liefde
en
poezie,
verheft
zij
de
vrouw
weer
tot
gloeihaard
van
ons
inwendig
heelal,
wordt
haar
wezen
en
onze
werftocht
am
haar
en
met
haar weer in het zwartzeverende licht van het sacrale gerukt".
Doorbraak naar een breder publiek
In
het
verlengde
van
zijn
samenwerking
met
Pasque
verscheen
in
1961
een
eerste
Franstalige
bundel
‘Météorologique’
en
in
1972
gevolgd
door
'Ous
denudent,
nos
Iris’.
Verschillende
gedichten
uit
deze
laatste
bundel
kregen
een
vertaling
en
werden
gepubliceerd
in
Tsjechoslowaakse,
Roemeense
en
Servokroatische
tijdschriften.
Een
doorbraak
naar
een
breder
publiek
kwam
er
voor
Le
Roy
in
1965
met
de
eerste
‘Blanka
Ghijselenprijs’
voor
zijn
dichtbunde
'le
Va
Banque'.
Twee
jaar
later
verscheen
zijn
hoofdwerk
'Spel
en
Spiegel',
dat
acht
bundels
omvatte
uit
een
periode
van
twintig
jaar.
Ook
in
zijn
latere
bundels
werd
"oud"
en
"nieuw"
werk
gelijktijdig
gepubliceerd.
Het
is
typisch
voor
de
eenheidsvisie
van
Le
Roy
en
het
complementaire
in
zijn
werk.
‘Spel
en
Spiegel’
was
opgebouwd
rond
twee
thematische
polen: het leven met de vrouw en de nacht als kernbegrippen tegenover de middelmaat, de bekrompenheid, de levensangst.
Alarm
Hun zaad en zand
de stolpen van hun korte dag
waarin zij karig en geniepig leven plegen
de vlammen uit het land geweerd
want grootheid stoort de rust
en 't grootste euvel heet zelfstandigheid
o mijn verrukkelijke adelaars
en binnen hoe de gloed der gongen klonk!
Hun zaad en zand
zo vlak zo loom zo steeds op tijd
als hun rivieren
en waar zij uitbraken
plasten zij door de spiegels van hun nood
tot daar en verder niet en lieten
hun slib hun zout hun kledderig grauw
en hadden nauw gemerkt hoe door de mist
de eerste steunbeer glom van een verheven droom.
Terwijl hun nachten voort ten offer
vielen der trage crustaceeën van hun bloed.
O Tristeville van gemeten lust.
Schreeuwende meeuwen tussen land
en land verloren en overal wanden
en schuivende handen over die wanden
en overal straten
en schijtende honden in die straten
en vaderlandse monumenten bij de vleet.
O Tristeville, om iets te zijn en voort
te duren middenpoelen compromis.
Van lood en talloos is de stap der kudde warm de veilig-dikke drab
der zelfgenoegzaamheid. De stal.
Le
Roy
is
in
tegenstelling
tot
wat
sommige
van
zijn
aanhangers
wel
eens
durfden
beweren
geen
modern
dichter.
Het
werk
van
Le
Roy
overstijgt
juist
het
tijdelijke
en
is
zoals
F.
De
Swert
in
een
inleiding
voor
de
bundel
‘Weergalm’
(1970)
schreef
"eeuwig"
en
"universeel"
te
noemen.
De
poëzie
van
Le
Roy
heeft
bovendien
door
haar
enigszins
hermetisch
karakter
iets
aristokratisch.
Dat
verklaart
ook
waarom
een
bepaalde
grens
voor
hem
onoverschrijdbaar
was.
Experimenten
met
het
woord
om
het
woord
verwierp
hij.
Poëzie
moest
steeds
haar
dienende
functie
bewaren.
Vandaar
soms
de
afkeer
van
de
hedendaagse
literatuur.
"De
potsierlijke
clowns
van
een
ontzielde
consumptiemaatschappij.
De
doorgewinterde
traditionelen,
plechtstatigen
en
gelauwerden
zowel
als
de
rijmelaars
en
de
verzendiareelijders.
Ik
hou
niet
van
de
platte
burgermannetjespoezie
en
de
“raison
raisonnante-verslaafden”.
Ik
hou
niet
van
het
sonnet
van
Plantijn.
De
ondergang
van
het
Westen
ligt
in
het
typisch
burgermannetjeswoord:
'revolutionair
zijn
is
een
jeugdziekte,
als
volwassene
word
je
realistisch,
streber,
zelfdienaar,
ruivenvreter'.
De
dood
van
ideaal
en
het
idealisme!
Evenmin
hou
ik
van
het
vieze
sexgekwijl
dat
de
Eros
ontluistert
en
het
bordeel
van
't
bed
naar
de
ontbijttafel,
naar
de
straat
en
de
gewone
begroeting
tussen
mensen
sleurt. Ik ben tegen alles wat hart en geest verhoert aan snobisme en geldklopperij."
Op
zijn
65ste
verjaardag
op
1
maart
1970
werd
hij
uitgebreid
gehuldigd
in
zijn
geboortedorp
Hingene,
in
Klein-Brabant.
Zowel
Jef
Geeraerts
als
Anton
van
Wilderode
hielden
er
toespraken
en
de
oudste
zoon
van
Jef
Vanackere
droeg
een
mis
op
ter
ere
van
zijn
gesneuvelde vader.
PAL (laat in memoriam)
in dit naar waarheid en rechtschapenheid verdorstend land
waar naar een hondse wet de heerschappij der vrijheid woedt
en zetelen voor hem een stel vetganzen van 't gezag
staat hij doorlicht tot op het bot onschendbaar
pal in 't goddelijk gevaar van zijn verheven droom
en weerbaar van zijn vingertoppen tot zijn weigere mond
leest hij 't verbolgen oog der rechters leeg
en groet de blijde donderslag die openrolt
zijn tijdeloze zomer
Het
jaar
nadien
zette
hij
een
punt
achter
zijn
twaalfjarige
medewerking
aan
het
poëzietijdschrift
‘De
Periscoop’.
De
‘Volksgazet’
getuigde
hier
onder
meer
over:
"Le
Roy
heeft
geen
rancunes
laten
blijken...
en
nooit
struikelde
hij
over
een
ideologische
drempel.
Het
is
een
grootheid
van
visie
die
beantwoordt
aan
de
ruimte
die
hij
in
zijn
poëzie
betrekt."
Het
was
blijkbaar
niet
voldoende
om
ook
van
de
overheid
enige
erkenning
te
krijgen.
De
literaire
staatsprijs
waar
hij
volgens
nogal
wat
poëziekenners
recht
op
had,
werd
hem
wegens
zijn
politiek
verleden
nooit
toegekend.
Toen
hij
in
1973
dan
toch
een
beperkte
werkbeurs
kreeg
van
het
Ministerie
van
Cultuur,
werd
dat
door
sommigen als een honorering "van het fascisme" beschouwd.
Na
'Weergalm'
(1970)
verschenen
er
nog
verschillende
bundels.
Zo
in
1971
'De
Stroom'
die
als
een
poëtische
levenskroniek
van
de
dichter
kan
omschreven
worden;
het
prachtige
'De
Wakende'
(1979)
met
illustraties
van
Roland
Monteyne;
en
'Late
Zwaluwen'
dat
in
1984 postuum verscheen.
Tot
op
het
einde
van
zijn
leven
bleef
hij
esoterische
teksten
bestuderen.
Hij
bleef
zich
interesseren
voor
hindoeïsme
en
boeddhisme
maar
geraakte
steeds
meer
in
de
ban
van
het
taoïsme,
het
islam-soefisme
en
tenslotte
het
esoterische
christendom
dat
hij
leerde
kennen
via
het gnostische Thomas-evangelie. De dichter, Leopold “Pol” Le Roy, overleed op 17 oktober 1983 te Bornem.
Gebed
Eens als ik uitga in de duisternis
saam met het lamplicht over 't laatste schrift
en in de stilte trilt het somber lis
nog na der felle drift
waarmee ik steeds de stroom bevoer
door god gejaagd naar god op jacht...
eens als de laatste morgen die ik droeg
is afgelegd en zielloos ligt mijn hand -
laat dan de laatste vragen doven
laat wensloos mij en zonder pijn
vergaan en opgaan in dit schoon geloven
dat er geen nutteloze sterren zijn...
Bron:
http://polleroy.over-blog.com/
pol-le-roy-een-vergeten-dichter-j.-creve.html
Verbond van Dinaso
Corporaties
Het Verbond van Dinaso
Corporaties (VDC) was een
overkoepelend vakverbond,
behorende tot het Verbond van
Dietsche Nationaal Solidaristen
(Verdinaso). Het werd opgericht
eind 1934 ter vervanging van het
Verbond van Nationale
Arbeiderssyndicaten (NAS) van
Juul Declercq. Dit syndicaat, dat
van 1931 tot 1934 de Vlaams-
nationale syndicale actie had
gedomineerd, was ontbonden
geworden nadat de regering de
erkenning van haar werklozenkas
had ingetrokken. De leider van
het VDC werd Pol le Roy, de oud-
secretaris van het NAS. Hij bleef
het nieuwe Verbond leiden totdat
het Verdinaso overging in de
eenheidspartij, het Vlaamsch
Nationaal Verbond (VNV), in mei
1941.
Het Verbond groepeerde de
arbeiders in corporaties per
beroepstak of bedrijf, om de
kernen te kunnen vormen van
een toekomstige corporatieve
staat. De werking van het
Verbond was gebaseerd op het
corporatisme en solidarisme van
de Franse sociale school uit de
tweede helft van de 19de eeuw
met figuren als La Tour du Pin en
Le Play. De organisatie nam ook
ideeën over van Werner
Sombart, Charles Maurras en
Georges Sorel (Kongs & Creve
1998-1083). Net zoals in het
Verdinaso legde het syndicaat de
klemtoon op de dietse nationaal-
solidaristische gedachte en
ageerde het in rechts-
revolutionaire zin. Daarnaast
ijverde het Verbond voor
discipline, orde en een autoritaire
samenleving en staat.
Het Verbond was wel een
belangrijke wervingsbasis voor
het Verdinaso, maar kwam, net
als haar voorganger, niet echt
van de grond. Verscheidene
corporaties raakten niet uit de
beginfase en telden niet meer
dan een 1000-tal leden. In 1938
groepeerde het VDC een 50-tal
corporaties. Aanvankelijk bleef de
werking beperkt tot West-
Vlaanderen. In 1936 werd het
VDC uitgebreid met afdelingen
en kernen in Brabant, Antwerpen
en Oost-Vlaanderen. In West-
Vlaanderen was er een grote
activiteit van de
Boerencorporatie, de
Vlasserscorporatie en het
Intercorporatief Verbond van
Bedienden. Buiten West-
Vlaanderen waren het
voornamelijk de gewestelijke
corporaties die een rol speelden
naast actieve kernen van de
Dinaso-Corporatie voor
Onderwijzers of de Corporatie
voor Gezondheidszorg (Kongs &
Creve 1998-1083).
Het belang van het VDC
situeerde zich vooral op vlak van
studiewerk en propaganda onder
de vorm van kernvergaderingen,
huisbezoeken, colportages en
volksvergaderingen. Het VDC
organiseerde daarnaast enkele
diensten. De diensten van
werkverschaffing, juridische
bijstand en beroepsdocumentatie
bleven beperkt tot kadervorming.
Vanaf 1935 verscheen het blad
'Orde!' als bijlage van 'Hier
Dinaso!', eerst als maandblad,
nadien als weekblad. In 1939
werd het tijdschrift vervangen
door een zelfstandig maandblad
onder dezelfde naam en door
'Het blad van het VDC' dat verder
als bijlage van 'Hier Dinaso!'
verscheen. Daarnaast
publiceerde het Verbond
brochures omtrent de
verscheidene beroepen (Creve
1987-1084).
In 1941 werd het einde
aangekondigd van het syndicaat.
Bron: Jan CREVE, Pol Le Roy, een
vergeten dichter?, in: Tekos, teksten ,
commentaren en studies, 1996.
Bron: schrijversgewijs.be/schrijvers/le-
roy-pol.
Bron: Verbrande schrijvers: 'culturele'
collaboratie in Vlaanderen (1933-1953);
Lukas de Vos