Onderwijs in de gemeente Hingene
ORDE VAN HINGENE
© Orde van Hingene 2014 - DISCLAIMER

HOE HET BEGON

De officiële school, of zoals de oude handvesten luiden, “het prochie schoolhuys en dien effecte gestelt aen den meulen van Wintham”, was bedoeld om “de jonckheyt soo van Haesdonck , Wintham als Eyckevliet te leere.” Men spreekt hier niet van de jonkheid ”, wat jeugd betekend, van Hingene, doch tot omstreeks het midden van de 18e eeuw, en veel jaren ervoor, bestond in Hingene-dorp, een vrije of zogenaamde parochieschool, die doorgaans bestuurd werd door pastoors, onderpastoors of kapellanen. Slechts in de wintermaanden werd er onderwezen aan de kinderen en dit kon jaar in jaar uit sterk variëren. Omstreeks het midden van de 16e eeuw hielden de pastoors van Hingene, Jan Sterck , en de pastoor van Nattenhaasdonk, Jan Bailliu , school in hun beide parochies. In 1593 was Damianus Van Roye schoolmeester te Hingene; hij genoot een jaarwedde van 26 gulden ( huidige waarde ongeveer 572,40 euro ). In 1631 hield Judocus Van Campenhout er school, deze trok 30 gulden per jaar voor het onderwijs aan de arme kinderen. In de tweede helft van de 18e eeuw hielden Jan-Philip De Backer en na hem Peeter-Jacobus Van Laeken zich met het onderwijs te Hingene bezig. Deze onderwijzers werden vaak, en zo ook door de schrijver-onderwijzer Leopold Mees, bestempeld als vrije onderwijzers, welke gewoonlijk door de heer van Hingene, hertog d’Ursel, werden benoemd. De school op de kouter van Wintam ( Koningin Astridlaan ) werd opgericht in het jaar 1646. De oprichtingsdatum van de school kon men terugvinden in een betalingsbewijs, zo konden we lezen: “Schepenen der parochie ende heerlyckheit van Hinghene ordonneren Joos Vlamincx, ontvanger derzelve parochie te betaelen aen myn Edele Heere graeve van Ursel, de somme van tsestich guldens voor thien s’jaers onquytbaeren cheyns ter cause vande erfvuytgevinghe van den grondt waer oppe het parochie huys de schole is gebaut, verschenen t’zedert Kersmisse 1646 tot Kersmisse 1655 beyde incluz, zynde de leste betaelinge gedaen aen Huybrecht De Munter tot Kersmisse 1645, mits t’zelve grondeken in zyn pacht metten meulen alsdoen was begrepen.” De eerste onderwijzer in deze nieuwe school was Pieter Verlinden , echter mogen we ervan uitgaan dat meester Verlinden er zeer weinig les gaf, want in de loop van het jaar 1646 komt hij reeds voor in de annalen als lest afgegaen schoelmeestere ”. Misschien was hij enkel werkzaam als hulponderwijzer onder het gezag van de kapellaan-koster-schoolmeester Jan Costerus , welke in april 1672 overleed. Na Costerus had men de kapellaan-schoolmeester Gabriël Hadock of Van Hadock , welke bijgestaan werd door Robertus Danckaerts , koster-kleermaker-schoolmeester. Hadock, nauwelijks in dienst, kwam bij de wethouders klacht neerleggen over een zekere Frans Geylen , die ook school hield in Wintam. De dorpsraad kwam met het verdict dat Frans Geylen zijn onderwijspraktijken diende te staken met onmiddellijke ingang. Kapellaan Libertus Jaspaerts volgde Hadock op als schoolmeester en ontving van de gemeente 40 gulden per jaarbasis voor het onderwijs aan de kinderen van ouders levende op den armendisch ”. Op 10 april 1720 vertoonde hij zich op de vierschaar te Hingene, om de wethouders te spreken over de slechte staat van het schooldak, dat onmogelijk nog langer kon blijven liggen, “door de groote ondicghticheyt ende rotheyt van de latten, etc.” Onze raadsleden, die met de toestand zeer bekend waren en wel wisten hoezeer het gebouw blootgesteld stond aan de hevige wind op de verhoogde koutervlakte, besloten dat men op zondag 14 april 1720, naer de vesperen” de herstellingswerken in het openbaar zou aanbesteden. Had deze aanbesteding niet plaats gehad of werd er in deze geen enkel aanbod aanvaard? Dat antwoord moeten we schuldig blijven. Wel is het zo dat het jaar daarop nog geen enkel werk was verricht en het dak in een zodanig erbarmelijke staat was zodat het water er met bakken doorliep en het onmogelijk was in dit huis nog langer te verblijven als het regende. Uiteindelijk kwam men tot geen enkele overeenkomst tot herstel en de school stond er verhakkeld en bouwvallig bij totdat men het in 1723 voor een termijn van drie achtereenvolgende jaren verpachtte, welke termijn begon te lopen half maart 1724. In de voorwaarden van de pacht staat te lezen: “Item is conditie dat hy huerder schole hiele gehauden sal syn te leeren op synen coste d’arme kinderen van deze jurisdictie die een billiet sullen bringhen vanden arm meester. Depost is noch conditie dat den meulder vanden wintmeulen alhier sal vermoghen waeter te haelen uuyt den steenput binnen behoorelycken daeghe sonder contradictie van den huerder. Pachter bij slopslaege gebleven aen Franchois Cools de jonge van thien guldens tsjaers.” Behalve de pachtsom van 10 gulden was de nieuwbakken schoolmeester Cools nog gehouden om de jaarlijkse belasting van zes gulden aan de hertog te betalen. De gemeente gaf nu de opdracht om de nodige herstellingswerken uit te voeren, waarna Cools het gebouw ging bewonen. Het pacht deed dienst als school en onderwijzershuis, hetgeen in die tijden vaker het geval was. In het jaar 1736 verhuurde men de school-onderwijzerswoning aan Cools jaar na jaar, mits de belasting en de andere lasten te betalen, alsmede op zijn kosten te zorgen voor de kleine herstellingswerken aan het gebouw. De onderwijzers van toen waren zo zeer toegewijd aan hun beroep dat ze er nog geld aan toestopten en ze onderwezen daarenboven aan kinderen van hen, die van de openbare onderstand ( te vergelijken met onze huidige O.C.M.W. ) genoten. Al hun inkomsten bestonden in de schoolgelden van de betalende leerlingen, die tot een min of meer hoge som opliepen, vermits er maar één enkele school was voor een uitgestrekte gemeente zoals Hingene. Verder hadden zij een bijverdienste met de verkoop van schoolgerij. Frans Cools overleed op 10 april 1753. Tijdens zijn ziekte werd Jan Steenwegs als tussentijdse onderwijzer aangesteld. Na het overlijden van Cools haastte hij zich de openstaande plaats van gemeenteonderwijzer aan te vragen. Hij schreef in zijn verzoekschrift aan de hertog van Ursel: “…dat hij vijf successieve jaeren als ondermeester in het leeren lesen, schrijven ende onderwijsen de jonckheijt in de Roomsche Catholijcke religie heeft geweest in de wijtvermaerde school van Groot-Willebroeck…. Seer ootmoedelijck biddende ten fine UE. meergeseijde Hoogheijt aen sijnen onderdaen ende suppliant gelieve te vergunnen ende accorderen de vacante plaetse van het schoolmeesterschap van UE. hoogheijts jurisdictie van Hingene opde baten, proffijten ende Emolumenten gelijck de voorgaende schoolmeesters de selve hebben genoten ende met interdictie datter niemant in prejuditie van hem suppliant de selve functie van schoolmeester publicquelijck en sal vermogen te exerceren binnen Hingene, Haesdonck, Wintam ofte Eyckervliet sonder prealabel consent van syne meergemelde hoogheijt, t’is te gratie.” – Joannes Steenwegs . De benoeming werd door het college van baljuw, burgemeester en schepenen goedgekeurd en bekrachtigd als volgt: “Bailliu Borgemeester ende Schepenen der parochie ende heerelijckhede van Hingene in aenmerking nemende de doodt van Francies Cools gewezen schoolmeester deze parochie, hebben het selve schoolmeesterschap vande selde hunne parochie ende heerelijckhede geconfereert aen Joannes Steenwegs omme by hem soo lange hij het selve wel ende loffelijck sal commen te exerceren (bezig houden) bedient te worde op den voet ende prerogativen (voorrechten) van het parochie schoolhuijs gelijck het door den voornoemden Francies Cools is gebruijckt geweest, mits bij hem Steenwegs het selve parochie schoolhuys onderhaudende van nootsaeckelijcke reparatien ende betaelende den cheijns, ende dat hij de kinderen van de gonne levende op den armendisch gratis sal moeten leeren, wel verstaende nochtans dat hij de selve functie van schoolmeester niet en sal vermogen te exerceren ten sij al vooren geexamineert sijnde soo bij den deken ofte aertpriester van het district annopende sijn religie als bij den officier principael annopende (aangaan(de)) sijn comportement (gedrag) alles in gevolge haere Majesteit Maria Theresia van Oostenrijk placcaeten op het fait vande schoolmeester geammanneert.” Voorgaande geschriften tonen ons duidelijk hoe de benoeming van een onderwijzer in onze gemeente geschiedde. Er werd van hem vereist, zoals elders in ons land, dat hij een goed gedrag had, dat hij een geloofsbelijdenis aflegde voor de deken van het district en dat hij de eed deed van geen “ghereprobeerde oft suspecte boecken noch anderssins schadaleux wesende, te sullen leeren ofte voorlesen” . Dit stond zo genoteerd in artikel 33 van de ordonnantie van 19 mei 1570. Een actum van 7 juli 1761 leert ons, dat de ooster- en zuidergevel van de school toen nog van leem gemaakt was. Steenwegs deed zijn klachten in de dorpsraad over de slechte staat van deze gevels, en over de zolderverdieping, waar men op sommige plaatsen kon doortrappen. Uiteindelijk kreeg hij twee stenen muren en een nieuwe zolder. Deze werken werden in september 1761 verricht en de kosten voor deze werken liepen op tot 112 gulden en 19 ¼ stukken ( huidige waarden 1 177,61 euro ). In 1772 kreeg het gebouw een nieuwe strooien dak, samen met wat nodig metselwerk, enz. uiteindelijk 290 gulden en 6 ¾ ( huidige waarden 2 400,23 euro ) zouden kostten. Deze sommen werden betaald door de gemeentekas. Steenwegs gaf vrijwillig zijn ontslag op 8 november 1769, en werd opgevolgd door Anthonij Coomans , die reeds op 26 oktober 1769 door Karel , hertog van Ursel , was benoemd. Men leest in zijn plaatsaanvraag dat hij reeds acht jaar schoolmeester was te Oppuurs, maar woonachtig was in Hingene en dagelijks heen en weer diende gaan. Hij onderwees, zoals zijn vorige collega’s, enkel de christelijke leer, het lezen en schrijven. In voorgaande tijden leerden men niet veel vakken op school en het was in 1769 er nog niet beter op geworden. Methoden en leermiddelen ontbraken gewoon. Het onderwijs, indien men dit zo mocht noemen, was zeer ééntonig, slenterig, het leek zoals Leopold Mees het in zijn boek uitdrukte, op het gezang van een koekoek en het nooit rustende gejoel van de kleine bengels verveelde in dergelijke maten, dat de meester er van geeuwde. Af en toe sprong hij recht om één of andere schelm met de stok of de martinet ( gesel ) een duchtige afranseling te geven: er werd soms op het schoolvolkje stevig gerost, zoals de boer op zijn graangarven ( garve is een bundel graanhalmen ) slaat. Dit kan overvloedig bewezen worden door allerlei gerechtelijke onderzoeken en door de vonnissen geveld op onze vierschaar. Wij schrijven hier enkele uittreksels neer: Gillis Boey seght dat hy van den meester is met syn hair vast gepackt ende hem soodaenigh heeft geslaegen dat desselfs rugge gequetst was ende desselfs hemde daerinne was geplackt ende dat om redenen hij eenen andere jongen eene lap heeft toegebracht, den gonnen denselven Boey op desselfs rugge hadde beschreven met een masselcole.” Frans Seps seght dat de meester sekeren Cornelis geslaegen heeft, ende voorders met syn hair getrocken dat de clissen in syn handen bleven hangen.” Een andere jongen was thuisgekomen “al bloeiende ende seggende als dat den meester met synen stock in desselfs hair gedraeit synde syn hair uit syn hooft heeft getrocken et het vleesch ende vel.” Een zekere Carolus Muyshondt verklaart dat de meester zijn zoon “met desselfs hair vastgepackt ende uyt de scool gesleken ende gesnockt heeft.” Op de vergadering van de wethouders, notabelen en gelanden, gehouden op maandag 17 september 1792, werd voorgesteld en beaamd de gemeenteschool openbaar te verkopen, “en de penningen daer van voortskomende te employeren soo ende gelyck men het voordeeligste sal oordeelen.” Waarom deze maatregel? Omdat “mits de doodt van Anthonij Coomans gewesen parochie schoolmeester he schoolhuys comt ledig te staen ende binnen korten tijd van jaeren eene groote reparatie sal moeten geschieden aen het parochie schoolhuys.” Uiteindelijk ging de verkoop niet door dankzij het hevige verzet van de heer van Hingene, Wolfgang-Willem van Ursel . Op 6 december 1792 benoemde hij de koster van Nattenhaasdonk, Petrus-Joannes Van der Kinderen , als schoolmeester. Na Van der Kinderen werd Adriaan De Smet in 1798 benoemd tot schoolmeester. Het onderwijs bleef beperkt tot enkel het leren lezen en schrijven. Door decreten van 17 maart en 17 september 1808 waren de onderwijzers gehouden een soms van 400 frank te storten, om gedurende tien opeenvolgende jaren een school te mogen houden. Dit was voor Adriaan De Smet echter onmogelijk omdat hij zeer arm was. Daarom ging hij bij meier Karel van Ursel ten rade. Deze schreef op 6 november 1808 een brief aan de onderprefect van Mechelen om een jaarwedde te begroten en dit werd goedgekeurd. Schoolmeester Adriaan, zoals men hem noemde, bleef zo in het onderwijs. Het volk was hem genegen om zijn nauwgezetheid en onpartijdigheid. Hij had de naam van ‘dichter’. Dit ondervonden de verloren-maandag-vierders, die liever voor het vermaak kozen, dan voor hun aanwezigheid op school. De volgende dag dienden zij als straf onderstaand gedicht te schrijven: Die verloren maendag vieren, Zoeken elders hun pleizieren, Met twee schaverdynen aen, En zy lachen met myn vermaen. Het leek dat deze onderwijzer voor het ongeluk en de strijd geboren was. Anno 1820 woonde in Eikevliet Jan-Christinus Naulaerts , die daar school hield. Hij had met goed gevolg zijn examen afgelegd voor de provinciale jury en werd door deze toegelaten voorlopig het ambt van gemeenteonderwijzer te vervullen in de gemeente. Op 5 april 1820 benoemde de raad hem, ter vervanging van De Smet die geen getuigschrift van bekwaamheid bezat. Naulaerts zou een jaarwedde van 141 gulden en 75 cent genieten, kosteloze huisvesting in het schoolgebouw. Voor dit alles moest hij kosteloos zorgen dat de arme kinderen onderwezen werden. Het schepencollege zou de school- onderwijzerswoning in goede staat van onderhoud stellen. De benoeming van Naulaerts en de afzetting van Adriaan, kwamen bij deze laatstgenoemde hard aan. Alle inwoners, zelfs enkele raadsleden die alleen gehandeld hadden op aandringen van de onderprefect van Mechelen, kregen medelijden met Adriaan. De onderprefect van Mechelen oefende, onder het Frans-Napoleontische bewind, het oppertoezicht uit over het onderwijs en de onderwijzers. Toch verzond men in Hingene een middel om de twee onderwijzers te bevredigen, uitgenomen waarschijnlijk Naulaerts. Op 21 juni vergaderde de municipale raad en wijzigde hun vorige beslissing. Men nam de anciënniteit van De Smet, die reeds 21 jaar goede dienst had verricht, aan en het feit dat er genoeg werk was in Hingene voor twee gemeenteonderwijzers. Adriaan De Smet mocht in het onderwijs werkzaam blijven. Van de jaarwedde van 300 Franse franc, die eerst aan Naulaerts toegestaan werd, zou ieder de helft genieten. De Smet bleef het onderwijs in Wintam geven en Naulaerts in Eikevliet, alwaar de gemeente hem een huis en een school zou bezorgen. De groep schoolgaande kinderen groeide zo snel onder het meesterschap van Adriaan De Smet, dat in 1824 de grootste ruimte in zijn huis te klein werd en hij zich genoodzaakt was om leerlingen in de keuken te plaatsen. Uiteindelijk besloot de gemeenteraad van 3 november 1825 een som van 1662 gulden 55 cent te verlenen om deze te investeren voor het bouwen van een nieuwe school in Wintam. Op 16 februari 1827 ontving de gemeenteraad van Hingene een brief van de commissaris van het district met maatregelen tot het verbeteren van het schoolwezen. De raad besloot op 20 februari 1827: 1. In de loop van dit jaar zal een nieuwe school gebouwd worden, nevens de oude, zijnde die plaats omtrent het middelpunt der gemeente. 2. Aan de thans bestaande school zullen verbeteringswerken toegebracht worden, en het gebouw zal vervolgens nog alleenlijk voor onderwijzershuis dienen. 3. Al de te doene werken zullen openbaar aanbesteed worden. 4. De gemeente zal daartoe eene som uitloven van 3170 gulden en 38 centen. 5. De burgemeester en de assessoren zullen zich met den schoolopziener verstaan nopens het aankoopen van schoolmeubelen, enz. In oktober 1827 bracht de gemeente haar aandeel op 4000 gulden en de provincie zou 800 gulden verlenen. De school werd gebouwd in 1828, samen met de kerk van Wintam. Frans Drossaert , een bouwkundig geleerde en tevens ook een Hingenaar, tekende het plan voor de school. Karel-Lodewijk Goossens ( °8 augustus 1803 te Mariekerke ) was de eerste onderwijzer van de nieuwe gemeenteschool. Hij werd tijdelijk benoemd op 3 juni 1828. Terwijl men bezig was met het huis en het schoolgebouw te bouwen, onderwees hij enige tijd in de woning van dhr. De Pooter , niet ver van de school gelegen. Voor Goossens aan de slag ging in de nieuwe gemeenteschool, was hij ondermeester in Puurs en hij had in de laatste paaschvergadering van de provinciale commissie een getuigschrift van schoolonderwijzer verkregen. Zijn eerste jaarwedde beliep tot 142 gulden en moet, vanzelfsprekend, de arme kinderen kosteloos onderwijzen. Het jaar daarna, in 1829, werd zijn jaarwedde naar 200 gulden gebracht omdat hij een ondermeester nodig had en deze van zijn eigen karige loon diende te betalen. In 1833 werd hij vergoed aan 64 centiemen per leerling per maand en verviel zijn vaste jaarwedde. Een Koninklijk Besluit van 31 december 1832 verleende hem, nog voor dit jaar, een toelage van 250 frank op last van ten minste twintig kinderen gratis onderwijs te geven. Deze som trok hij ook in 1833. Hij werd voor een bepaalde duur benoemd op 8 december 1834. Langzamerhand was de onderwijzerswoning zeer bouwvallig geworden. In 1844 tekende bouwmeester Drossaert een plan voor een nieuwe woning waarvan het bestek opliep tot 4000 frank. Hier werd geen gevolg aan gegeven. Op 10 maart 1849 werd Hendrik Van Kerckhoven hulponderwijzer bij Goossens, maar hij zou al snel zijn ontslag geven in 1851. Op 10 september 1851 werd hij vervangen door Frans De Pooter . Op 3 februari 1852 benoemde men Siccard , uit Schelle, tot ondermeester. Deze was via een achterpoortje binnengedrongen. Hij werd benoemd met vier stemmen tegen zeven witte briefjes, van de zeven raadsleden die een hulponderwijzer onnodig vonden. Ook kwam men op die stemming terug in de zitting van 26 februari 1852. Men besliste met zeven stemmen tegen drie, dat er geen hulponderwijzer nodig was, vermits de school maar weinig bezocht werd door kinderen van Hingene-dorp en Eikevliet. Op 5 maart 1853 hielden de raadsleden een belangrijke vergadering. Er werd beslist om in elke dorpskern een nieuwe school te bouwen. Op 26 november van datzelfde jaar benoemde men Willebroekenaar, Lodewijk Gillis gediplomeerd in de normaalschool van Lier tot hulponderwijzer in de school van Goossens. Goossens gaf zijn ontslag in 1864, hij werd gedecoreerd met het burgerlijk kruis van eerste klasse op 8 juni 1880 en overleed godvruchtig in Bornem op 24 juni 1881. Zijn opvolger was natuurlijk Gillis, die al fungeerde als hulponderwijzer. Deze onderwijzer stierf in 1870 en werd op zijn beurt vervangen door Jan-Karel Feytens, die reeds tijdens de ziekteperiode van Gillis als tussentijds onderwijzer werkzaam was geweest. In 1866 bouwde men een nieuwe gemeenteschool en onderwijzerswoning in de dorpskern van Wintam en de school met het vervallen onderwijzershuis aan de molen werden afgebroken. Dhr. Feytens gaf zijn ontslag in 1879 en plaatste zich aan het hoofd vaneen vrije jongensschool. Hij had als opvolger in het gemeenteonderwijs Leopold Mees , die op 15 oktober 1884 aan het werk werd gesteld. In Wintam bestond er in die tijd ook nog een meisjesschool met bewaarschool (kleuterschool),bestuurd door de kloosterzusters van Vorselaar . Zij werd ingericht in het jaar 1875 en werd in dat jaar ook aangenomen als officiële school. Voor het bouwen van een nieuwe school in Eikevliet werd op 26 januari 1855 de openbare aanbesteding toegewezen aan Alexander Verheyden uit Puurs, voor de som van 4200 frank. Willem Broeckmeyer was de eerste onderwijzer van deze school. Hij werd benoemd op 6 december 1855 en gaf zijn ontslag in 1863. Na hem kwam Willem Lipkens die in datzelfde jaar nog werd benoemd en zijn ontslag indiende in1890. Zijn opvolger was Cyriel Verbruggen . De school van Eikevliet is steeds een gemengde gemeenteschool gebleven. In 1871 bouwde men een onderwijzerswoning langs de andere kant van de straat. De gemeenteschool en het onderwijzershuis van Hingene zijn opgericht in 1866. Paulus Augustynen was de eerste onderwijzer. Hij werd benoemd op 3 december 1864. Vooraleer de nieuwe school op den “Dries” voltrokken was, onderwees hij in een gebouw op de kouter, dat als zondagsschool diende. Dhr. Augustynen overleed in 1872 en werd opgevolgd door Emiel Jordens , welke, even als onderwijzer van Wintam, in 1884 in beschikbaarheid werd gesteld door afschaffing van bediening. Thans dienen de gemeenteschoolgebouwen van Hingene en Wintam voor aangenomen jongensscholen, de eerste werd beheerd door Leo-Antoon De Brabander , de tweede door Jan-Karel Feytens . In 1869 bestond er in Hingene ook een meisjesschool waar een bewaarschool aan gehecht was. Deze school werd eveneens aangenomen als officiële school en stond onder het algemene gezag van de kloosterzusters van Gijsegem . Na De Brabander bestuurde Richard Augustynen de jongensschool van Hingene, samen met hulponderwijzer Karel Vermeiren . Zijn opvolger was Edward De Smet , met zijn onderwijzers: Oscar De Preytere , Maurits Van Ranst en Wilfried Van Ranst . De opvolger van De Smet werd nadien Louis Vertongen . In 1975 werd Flor Roskam hoofdonderwijzer van de samengevoegde scholen Wintam en Eikevliet en 1 jaar later kwam de school van Hingene daarbij. De zes scholen van de heerlijkheid Hingene kregen aldus één directie. In 1980 werd Flor opgevolgd door Alfons Desmedt , die met 21 leerkrachten het onderwijs verzekert in onze streek. In 1993 werd de Vrijge Gesubsidieerde Basisschool Hingene- Wintam omgedoopt naar Huveneersbasisschool met Dirk Aerts als nieuwe directeur. (Bron: Leopold Mees, Geschiedenis Der Gemeente Hingene, Blz. 187-194)