Sagen en Legenden
Genoveva en haar kinderen
Genoveva,
dochter
van
de
hertog
van
Brabant,
was
de
echtgenote
van
de
ridder
Siffroi
of
Siegfried.
Ze
waren
al
enige
tijd
getrouwd
maar
hadden
nog
geen
kinderen,
toen
Siffroi
haar
alleen
moest
achterlaten
om
met
Karel
Martel
en
zijn
leger
ten
strijde
te
trekken.
Genoveva,
die
zwanger
was
toen haar man vertrok maar dat zelf nog niet wist, werd toevertrouwd aan de intendant Golo.
Nu
brak
er
een
treurige
tijd
aan
voor
de
gravin.
Ridder
Golo,
die
door
de
graaf
was
aangesteld
als
plaats
waarnemer,
bleek
een
ontrouwe
dienaar.
Hij
gedroeg
zich
net
alsof
hij
heer
en
meester
was
en
toen
Genoveva
hem
daarop
aansprak
werd
hij
boos
en
begon
zich
te
wreken.
Golo
schreef
aan Graaf Siegfried en vertelde allerlei lelijke dingen over Genoveva, die helemaal niet waar waren en liet haar zelfs gevangen zetten.
Zo
zat
Genoveva
al
enkele
maanden
in
de
gevangenis
toen
ze
een
kindje
kreeg
dat
ze
Smarterijk
noemde.
Ze
gaf
hem
deze
naam
omdat
ze
het
gekregen had toen ze in de grootste droefheid van haar leven verkeerde. Golo besloot nu om moeder en kind te doden.
De
intendant
leverde
de
twee
slachtoffers
over
aan
bedienden,
die
hen
in
een
nabijgelegen
bos
moesten
vermoorden.
De
bedienden
werden
echter
vertederd
door
Genoveva
en
haar
baby
en
ze
besloten
om
hen
niet
te
doden
en
hen
in
het
bos
achter
te
laten.
Gedurende
meerdere
jaren
overleefden
ze
dankzij
de
melk
van
een
reebok
die
zich
om
hen
bekommerde.
Op
een
dag
kwam
Siffroi
tijdens
het
jagen
bij
de
grot
waar
Genoveva
woonde.
Siffroi
stapte
van
zijn
paard
en
vroeg:
‘Wie
zijn
jullie
en
waar
komen
jullie
vandaan?’
Want
na
jaren
in
het
bos
leven,
herkende
hij
zijn
vrouw
niet.
‘Ik
ben Genoveva, uw echtgenote, en deze knaap is Smarterijk, uw zoon.’
Toen
was
het
alsof
de
graaf
door
de
grond
zonk.
Hij
viel
voor
de
voeten
van
Genoveva.
Zij
liet
hem
opstaan
en
zijn
zoon
Smarterijk
in
de
armen
nemen.
De
graaf
blies
nu
op
zijn
gouden
hoorn
en
liet
alle
ridders
bijeenkomen
om
hen
voor
te
stellen
aan
Genoveva
en
zijn
zoon.
Toen
liet
hij
prachtige
kleren
voor
zijn
vrouw
halen,
zette
haar
op
het
mooiste
paard
en
bracht
haar
dol
van
vreugde
naar
zijn
kasteel.
Hier
leefden
ze
nog
lang
en gelukkig.
In
de
bossen
van
Hingene
kwam
Genoveva
altijd
jagen
met
wel
twintig
struise
jagers.
Soms
stond
men
opeens
voor
een
grote
plas
water.
Genoveva
riep
dan
de
reuzen,
die
de
bomen
uittrokken
en
over
het
water
legden.
Als
ze
een
reebok
hadden
gevangen,
dan
brachten
ze
die
naar
het
kasteel,
waar de kinderen werden gevoed met de reebokmelk.
(bron: VVB; ID48623; Nr. JWAUT0257-0258)
De Duivel en zijn oven
Op
een
boerderij
in
Hingene
had
men
een
oude
oven
op
het
erf.
Toen
op
een
dag
een
ruige
kerel
voorbij
die
oven
liep,
werd
hij
vastgegrepen
en in de oven gegooid. Daarna is hetzelfde nog met een aantal andere mensen gebeurd. Het was het werk van de duivel.
(bron: VVB; ID48598; Nr.JWAUT0245-0245)
Heksensabbat aan de Rupel
Een
ooggetuige
verteld:
“Ik
kwam
uit
mijn
staminee
in
Schelle
en
moest
nog
een
lange
weg
naar
huis
afleggen.
Efkes
tussendoor,
ik
woon
op
de
Nielse
Heyde.
Ge
kunt
wel
weten
wat
ik
toen
deed
zeker?
Ik
besloot
een
kortere
weg,
door
het
polderbos,
te
nemen.
In
de
verte
zag
ik
iets
gebeuren.
Op
een
open
plek
in
het
bos
zag
ik
wijven
rond
een
vuur
dansen.
Heksen
waren
het!
Heksen
uit
Hingene
kwamen
aan
gene
kant
van
de
Rupel
om
hun
heksenfeest
te
vieren.
Ge
kunt
niet
weten
wat
voor
kwaad
ze
daar
bespraken.
Ze
gingen
boeren
veranderen
in
varkens
en
de
pastoor
in
een
eeuwige
slaap
brengen.
Of
toch
zoiets
in
dien
trant.”
de
man
krabt
zich
even
op
het
hoofd.
“En
dansen,
ja,
dansen
dat
die
wijven
konden.
En
dan
nog
in
hunnen
bloten!
God
beware
ons!”
en
slaat
een
kruisteken.
“Van
alle
leeftijden
waren
ze.
De
jongsten
ongeveer
16
jaar
oud
en
oudste
toverheks
was
gemakkelijk
over
d’
honderd!
Lelijk
als
de
nacht
en
graatmager!
Denk
dat
ze
nog
geen
50
kilo
woog!
En,
nondedzjuu,
ze
was
dan
nog
de
bazin
van
die
bende
wijven
uit
Hingene.
Ineens
riep
die
hoofdheks
“Salut”
en
ik
had
nog
niet
met
mijn
ogen
geknipperd
of
ze
waren
verdwenen.
Heb
ze
nog
zien
vliegen!
Terug
over
de
Rupel,
naar
hun
huizekes
in
Hingene.”
(gebaseerd op volgende bron: VVB; ID48327; Nr.JWAUT0142-0142)
De vrouw van een boer ligt met hoefijzers in bed
Je
hebt
overal
wel
verhalen
over
hekserij
of
tovenarij,
maar
in
Hingene
woonde
er
een
boer
die
enorm
veel
last
had
van
toverij
en
van
de
“kwade
hand”.
Als
iemand
door
de
“kwade
hand”
geraakt
is,
dan
kon
je
zelf
ernstig
ziek
worden
of
je
kon
je
vee
verliezen
doordat
het
ene
na
het
andere,
door
ziekte,
stierf.
Meestal
was
het
een
“mysterieuze
ziekte”
waar
niemand
iets
aan
kon
doen.
Wel,
die
boer
geloofde
dat
de
Duivel
ermee
gemoeid
was
en
kreeg
de
raad
om
op
een
onverwacht
moment
eens
naar
zijn
paardenstal
te
gaan.
Er
werd
hem
ook
aangeraden
om
een
paasnagel
onder
de
dorpel
van
de
stal
te
steken.
Meneer
pastoor
had
hem
enkele
paasnagels
gegeven
die
in
een
paaskaars
staken.
Voor
hij
de
stal
betrad
stopte
hij
twee
paasnageltjes
tussen
de
dorpel,
die
door
slijtage
spleten
vertoonde.
Met
een
lamp
in
de
linkerhand
en
een
“riek”
in
de
andere
ging
hij
de
stal
binnen.
Er
was
niets
te
merken
aan
de
dieren
en
er
was
niets
bijzonders
te
zien
in
de
stal.
Opgelucht
trok
hij
over
de
“koer”
weer
zijn
huisje
binnen.
Hij
ging
weer
naar
boven
om
te
gaan
slapen,
maar
wat
hij
daar
aantrof,
maakte
hem
misselijk.
In
het
echtelijk
bed
zag
hij
zijn
vrouw
liggen
met
aan
haar handen en voeten hoefijzers beslagen. Zij was het, die hem uiteindelijk zoveel kwaad berokkende.
(gebaseerd op volgende bron: VVB; ID48462; Nr.JWAUT0180-0180)
Tovenaar maakt eigen kinderen ziek
In
Hingene
heb
je
goede,
maar
ook
slechte
mensen.
Dit
verhaal
gaat
over
een
door
en
door
slechte
mens,
die
dan
ook
een
tovenaar
bleek
te
zijn.
De
tovenaar
had
zijn
vrouw
op
een
vreemde
wijze
verloren,
in
de
letterlijke
betekenis
van
het
woord
‘verloren’.
Zij
is
nooit
meer
teruggevonden.
Aan
de
schoutsdienaar
verklaarde
hij
dat
ze
naar
haar
zuster
in
‘Dackenam’
getrokken
was
en
daarmee
was
de
kous
af.
Er
werd
verder
niets
gedaan,
maar
in
het
dorp
werd
er
wel
over
geroddeld.
Dat
deze
man,
met
zijn
onverzorgd
uiterlijk
en
zijn
diepzwarte
ogen,
de
zorg
voor
zijn
kinderen
op
zich
nam,
was
wel
heel
speciaal.
De
dorpelingen
vonden
dat
hij
nog
niet
voor
zichzelf
kon
zorgen.
Hij
dook
soms
dagen
aan
één
stuk
het
Schelland
in
en
sommige
stropers
hadden
hem
al
eens
betrapt
toen
hij
tegen
raven
aan
het
praten
was.
Pure
tovenarij.
Dit
verhaal
kwam
ook
de
kinderen
aan
de
oren
en
dreven
daarna
de
spot
met
hun
vader.
Hun
vader
werd
daarop
zo
kwaad,
dat
hij
als
straf
zijn
kinderen
opzadelde
met
een
ziekte.
De
arme
kinderen
werden
in
het
dorp
gezien.
Ze
waren
zo
bleek
als
de
dood,
bloedrode
ogen
en
hun
adem
stonk
naar
rotte
vis.
De
mensen
van
Hingene
konden
dit
niet
meer
aanzien
en
namen
het
recht
in
eigen
handen.
Met
rieken,
dorsvlegels,
potten
en
pannen,
gingen
ze
naar
het
huis
van
de
tovenaar
om
eens
flink
te
scharminkelen.
Maar
toen
de
tovenaar
zulke
massa
op
zich
zag
aanstormen,
zette
hij
het
op
een
lopen.
De
kinderen
lagen
nietsvermoedend
en
badend
in
het
zweet
te
slapen
in
een
veel
te
klein
bed.
Alle
vier
de
kinderen
werden
tot
bij
de
pastoor
gebracht,
waar
de
pastoorsmeid
hen
verwende
met
heerlijke
warme
melk
en
bruin
brood.
Na
een
week
zagen
de
pastoor
en
zijn
meid
geen
verbetering
bij
de
kinderen.
Al
aten
ze
flink
hun
buikjes
vol,
ze
bleven
er
ziekelijk
uitzien.
Er
zat
niets
anders
op
om
de
kwade
demonen
te
verdrijven
met
het
Heilige
Boek.
De
kinderen
zaten
netjes
voor
hem,
zijn
onderpastoor
en
de
meid
des
huizes,
toen
hij
het
Boek
der
boeken
opensloeg
en
begon
te
bidden
in
het
Latijn.
Na
enige
tijd
kregen
de
kinderen
terug
kleur
en
trok
het
bloed
in
hun
ogen
weg.
Ze
waren
terug
kerngezond.
Maar
niet
iedereen.
De
pastoor
kreeg
dezelfde
symptomen
die
de
kinderen
voordien
hadden
en
werd
nooit
meer
beter.
Uit
schrik
om
het
zelf
te
krijgen
durfde
niemand
tegen
de
ziekmakende
demon
in
te
gaan.
Vanaf
dan
trad
de
onderpastoor
op
in
de
liturgie
en
lag
de
pastoor,
tot
aan zijn dood, in bed.
(gebaseerd op volgende bron: VVB; ID48482; Nr.JWAUT0190-0190)
Kludde
Kludde
was
de
demon
die
in
de
gedaante
van
een
monsterlijke
zwarte
hond
verscheen.
Een
slechte
mens
had
Kludde
moeten
dragen
tot
hij
niet
meer
verder
kon.
Kludde
had
de
slechte
eigenschap
steeds
zwaarder
en
zwaarder
te
worden.
Als
de
man
totaal
uitgeput
neerviel,
liet
Kludde
hem
los.
Een
jongen
die
Kludde
vaak
moest
dragen,
ging
op
een
dag
biechten
en
vertelde
zijn
wedervaren
aan
de
pastoor.
"Als
ik
hem
vanavond
weer
moet
dragen,
snijd
ik
hem
de
hals
door",
zei
de
jongen.
De
pastoor
vroeg
om
het
mes
van
de
jongen
te
zien
en
zegende
het.
Vervolgens
zei
de
geestelijke:
"Als
je
nu
snijdt,
zal
het
de
hals
van
Kludde
zijn,
die
je
doorsnijdt.
Anders
zou
het
de
jouwe
zijn
geweest".
Daarna
heeft
de
jongen
Kludde nooit meer moeten dragen.
Een
man
die
op
zondagavond
terugkwam
van
de
kermis
in
Eikevliet,
werd
door
een
grote
zwarte
hond
besprongen.
Dat
was
Kludde
die
zich
de
hele
nacht liet dragen. De man raakte pas thuis toen het ochtend werd.
Een
man
die
terugkwam
van
de
kermis
in
Bornem,
werd
onderweg
door
Kludde
besprongen.
Hij
moest
Kludde
dragen
tot
hij
thuis
was.
Na
die
dag
zat
Kludde
iedere
avond
onder
het
zolderraam
van
het
huis
van
die
man.
Hij
bleef
daar
zitten
tot
iedereen
was
gaan
slapen.
Op
een
dag
wilde
de
man
tien
kasseistenen
uit
het
zolderraam
naar
beneden
gooien
om
Kludde
uit
te
schakelen.
Toen
hij
de
eerste
steen
wilde
gooien,
stond
Kludde
echter plots achter hem en tikte hem op de schouder. De man liep doodsbang naar beneden en heeft Kludde daarna nooit meer gezien.
(bron: VVB.be)
We
schrijven
1864.
In
Hingene
was
er
een
man,
Verghuchten
genaamd,
die
maanden
aan
één
stuk
opgezadeld
zat
met
Kludde.
Telkens
hij
’s
avonds
naar
huis
toe
ging,
werd
hij
overmand
door
deze
duivelse
demon.
Het
was
zo
erg,
dat
hij
zich
opsloot
in
zijn
huisje
als
hij
nergens
naartoe
moest.
Niemand
mocht
zijn
huisje
“Aan
den
Schietboom”
in
en
in
zijn
tuin
lagen
tientallen
wolvenklemmen.
Iedereen
in
het
dorp
sprak
erover
en
hij
kreeg
dan
ook
de
bijnaam
‘Dolleman’.
Op
een
gegeven
moment
trok
hij
het
niet
meer
en
liet
zich
verdrinken
in
de
Wiel.
In
juni
1864
hebben
ze
hem
uit
deze waterpoel getrokken. Uiteindelijk had iedereen toch te doen met hem. Over de doden niets dan goed, zegt het spreekwoord.
Schavakken vangen
Een
schavak,
zo
werd
ons
verteld,
is
een
soort
kip
met
drie
poten.
Het
is
zo
razendsnel
dat
je
ze
maar
moeilijk
kan
zien,
laat
staan
ze
te
vangen.
Echter
is
er
wel
één
bepaald
gunstig
seizoen
geschikt
om
de
schavak
te
verschalken.
Als
het
winter
is,
ijzig
koud,
donker
en
er
moet
sneeuw
liggen,
dan
is
de
jacht
op
de
schavak
geopend.
Je
moet
dan
een
vuurtje
branden
en
in
een
hinderlaag
liggen
met
een
lange
stok
(minimum
3
meter)
in
de
aanslag.
Het
roerloos
stil
blijven
liggen
is
niet
veel
jagers
gegeven
in
zo’n
bittere
ijzige
koude.
Velen
hebben
het
al
geprobeerd,
maar
moeten
het
na
enkele
uren
alweer
opgeven.
Maar
één
enkele
volhouder
is
het
toch
gelukt.
De
man
lag
vier
uren
stokstijf
in
de
sneeuw
en
daar
kwam
de
schavak
eindelijk
tevoorschijn.
Hij
kwam
zich
tegoed
doen
aan
de
warmte
van
het
vuurtje,
vandaar
het
houtvuur.
Met
één
enkele
slag
met
de
lange
stok
sloeg
de
man
de
kip
op
drie
poten
in
de
nek.
De
schavak
was
op
slag
dood.
Het
is
was
de
enige
keer
dat
de
schavak
gezien
werd
en
gevangen
werd.
De
schavak
heeft
het
uiterlijk
van
een
kleine
dodo,
maar
dan
met
drie
poten,
wat
ze
supersnel
maakt.
Hij
heeft
bruinrode
veren
die
in
de
winter
wit
worden.
Zijn
vlees
smaakt
naar
fazant,
als
we
de
man
mogen
geloven
die
hem
gevangen
had.
Sindsdien
is
de
schavak
niet
meer
gevangen,
noch
gezien.
Wel
hoort
men,
als
men
goed
luistert,
zijn
lokroep
in
de
bossen
van
Hingene
en
Wintam.
Enkele
jaren
geleden
hebben
nog
enkele
dorpelingen
uit
Hingene,
na
het
horen
van
dit
verhaal
in
café
“De
Oude
Post”,
een
poging
gewaagd
om
een
schavak
te
vangen,
maar
ze
kwamen
al
snel
van
een
kale
en
koude
reis
terug.
Al
een
geluk
was
hun
stamcafé
die
nacht
nog
open
en
kregen
ze
een
warme
drank
met
een
stevige
borrel.
Schavakken vangen is niet voor iedereen weggelegd.
(bron: Orde van Hingene, mondeling volksverhaal)
Spoken in de herberg
In
Nattenhaasdonk,
of
moet
ik
zeggen
Havesdonck,
want
zo
werd
het
dorp
toen
genoemd.
Daar
stond
een
herberg,
“’t
Netten
Hof”
genaamd,
waar
altijd
met
God
werd
gespot.
Ze
dronken
liters
bier
en
ze
maakten
ook
gebruik
van
de
meisjes-van-plezier,
maar
het
ergste
waren
hun
gezangen.
“
Twee
baghijnkens
neersbillen
souden
meer
papen
locken
dan
tweenseventich
dorpclocken.
”
of
“
Nietroeper
wat
soudij
segghen,
oft
ghij
die
paep,
op
u
wijf
saegeht
leggen.
”
Toen
iedereen
in
de
herberg
dronken
was,
hadden
ze
het
idee
om
alle
lakens
en
dekens
van
de
bedden
te
gaan
trekken
om
pastoorke
te
spelen
en
de
Heilige
Communie
uit
te
delen.
Na
hun
schouwspel
lieten
ze
de
lakens
en
dekens
op
de
grond
liggen
en
vertrokken
ladderzat
naar
vrouw
en
kinderen
terug.
Behalve
de
“maskes”
en
de
herbergier
dan.
Maar
toen
hij
de
volgende
ochtend
opstond,
trof
hij
de
lakens
en
dekens
dansend
en
springend
aan
in
huis.
De
dekens
liepen
de
trap
op
en
weer
af.
De
herbergier
trok
lijkbleek
weg
en
rende
naar
buiten.
Al
roepend
“
Spoken!
”
ging
hij
tot
bij
de
pastoor,
maar
die
moest
niet
weten
van
godslasteraars.
“
Vuile
protestanten!
”
riep
de
pastoor
hem
nog
na.
Ook
al
was
de
herbergier
geen
protestant,
maar
in
die
tijd
woedde
namelijk
de
strijd
tussen
de
Katholieken
en
de
Protestanten.
In
de
maanden
na
het
incident met de lakens, vielen vele godslasteraars één voor één dood. Allemaal rare doodsoorzaken, maar dat is een ander verhaal.
(gebaseerd op volgende bron: VVB.be)
Spoken in huis
Een
meisje
werkte
als
meid
bij
een
familie
in
Cleyn-Mechelen,
een
gehucht
van
Hingene.
Als
je
als
meid
bij
een
familie
ging
werken,
da
n
trok
je
meestal
bij
die
familie
ook
in.
Toen
de
meid
de
eerste
nacht
in
haar
bed
stapte,
zag
ze
plots
vier
ratten
opspringen.
Het
meisje
slaakte
een
luide
gil
en
wilde
terug
uit
het
bed
springen,
maar
ze
raakte
er
niet
meer
uit.
Ze
kon
zelf
haar
arm
niet
naar
achteren
bewegen
om
het
licht
aan
te
steken.
Ze
begon
de
schoppen
met
haar
benen,
want
ergens
had
ze
het
gevoel
dat
er
iemand
haar
vasthield.
Ze
begon
te
snikken
van
angst
en
radeloos
als
ze
was,
begon
ze
te
bidden
tot
onze
lieve
Heer.
Toen
ze
haar
gebed
opgezegd
had,
kwam
er
een
einde
aan
de
spokerij.
Ze
kon
zich
plots
weer
bewegen,
maar
de
dag
erop
stopte
ze
meteen
met
haar
werk
als
meid
en
ging
naar
het
huis
van
haar
zus
en
zwager.
Radeloos
vertelde
ze
wat
haar
overkomen
is
en
dat
ze
niet
naar
huis
durfde
te
gaan
omdat
ze
zich
schaamde.
Ze
had
het
tenslotte
nog
geen
dag
volgehouden
in
Cleyn-Mechelen.
Maar
toen
de
zus
vroeg
in
welk
huis
ze
tewerk
gesteld
was,
viel
haar
mond
open
van
verbazing.
De
zus
had
namelijk
hetzelfde
meegemaakt
in
datzelfde huis.
(gebaseerd op volgende bron: VVB.be)
Het dwaallichtje van het kerkhof
Een
slager
ging
bij
het
ochtendgloren
naar
een
boer
om
een
varken
te
slachten
en
in
te
zouten
ofwel
te
pekelen.
Tegenover
de
Sint-Margarethakerk
in
Wintham
zag
de
slager
een
vreemd
lichtje
dat
op
en
neer
bewoog
en
hem
leek
te
volgen.
Maar
deed
alsof
het
hem
niets
deed,
stapte
verder,
maar
keek
toch
in
zijn
ooghoeken
wat
het
dwaallichtje
deed.
Plots
zag
hij
dat
dit
lichtje
zijn
bocht
afsneed
en
heel
snel
bij
hem
was.
Met
een
snellere
tred
wandelde
hij
naar
zijn
afspraak.
Toen
de
slager
bij
de
boer
aankwam,
was
het
lichtje
nergens
meer
te
bespeuren.
Wetende
dat
er
misschien
de
spot
met
hem
gedreven
zou
worden
in
het
dorp,
zei
hij
niets
over
het
voorval
tegen
de
boer.
Dus
deed
de
slager
gewoon
zijn
werk,
het
varken
inzouten.
Zodra
hij
bij
de
boer
vertrok,
werd
hij
opnieuw
door
het
dwaallichtje
gevolgd.
Maar
het
begon
pas
huiveringwekkend
te
worden,
toen
hij
langs
de
kerkhofmuur
van
Wintam
passeerde.
Het
dwaallichtje
bleef
boven
de
muur
hangen.
Pas
dan
drong
het
tot
hem
door
dat
het
geen
gewoon
lichtje
was,
maar
het
dwaallichtje
van
een
overleden
persoon.
Misschien
iemand
die
hij
gekend
heeft
of
iemand
waarmee
hij
nog
ruzie
gemaakt
had.
De
slager
werd
zo
bang
dat
hij
in
een
gracht
viel.
Kletsnat
zette
hij
het
op
een
lopen.
Hij
liet
zelfs
enkele
van
zijn
waardevolle
messen
in
de
gracht
liggen.
Het
kon
hem
niet
deren,
als
hij
daar
maar
zo
snel
mogelijk
weg
was.
Nadien
is
de
slager
nog
dagenlang
ziek
geweest
van angst… Of kwam het door zijn natte kleren?
(gebaseerd op volgende bron: VVB.be)
Het spook aan de Schelde
R.C.
vertelde
ons:
“
Ik
weet
het
nog,
alsof
het
gisteren
gebeurd
is.
Zoiets
blijft
voor
altijd
op
mijn
netvlies
gebrand.
Mijn
kameraad
F.P.
en
ik
gingen
’s
nachts
op
paling
vissen,
zo
tussen
de
Rupel
en
de
Schelde
in.
We
hadden
ons
nog
maar
net
opgesteld
of
we
zagen
iets
over
de
dijk
lopen.
Een
donker
gedaante
liep
onze
richting
uit.
Mijn
vriend
zei
al
grappend
dat
het
misschien
het
spook
aan
de
Schelde
was.
En
iedereen
die
mij
kent,
ik
deed
er
nog
een
schepje
bovenop
en
riep:
“Gij
hebt
vroeger
iets
gedaan
dat
niet
juist
was!”
Het
gedaante
liep
dan
plots
in
de
richting
waar
vaak
lijken
aanspoelen
in
Wintham.
Ik
dacht
eerst
dat
het
iemand
was
die
zelfmoord
wou
plegen,
maar
toen
riep
het:
“Daar
is
niks
van
aan,
dat
zal
jij
wel
geweest
zijn!”
Bij
het
riet
sprong
het
gedaante
in
de
Schelde,
maar
we
hoorden
geen
plons
in
het
water.
Toen
wist
ik
het!
Het
was
het
spook
aan
de
Schelde,
maar
dat
is
nog
niet
alles.
Een
jaar
of
vier
geleden
spoelde
er
ook
een
lijk
aan
met
gouden
ringen,
gouden
halsketting
en
een
portemonnee
bom
vol
geld.
Ik
had
dat
lijk
van
een
man
gevonden,
toen
ik
vroeg
in
de
ochtend
op
den
dijk
ging
wandelen
en
had
het
ontdaan
van
al
zijn
goud.
Ik
dacht
die
heeft
dat
toch
niet
meer
nodig,
maar
ben
hem
toen
wel
gaan
aangeven
bij
de
champetter.
Ze
zijn
die
dan
komen
ophalen
om
het
“op
den
blauwe”
steen
te
leggen.
Maar
achteraf
trok
ik
thuis
wel
bleek
weg
toen
ik
bedacht
dat
dat
spook
nu
terug
was,
om
zijn
goud
op
te
komen
halen.
Ik
heb
toen
met
een
ei
in
mijn
broek,
heel
de
reutemeteut
in
het
“’t
Schel”
gaan
gooien.
Allez,
het
is
te
zeggen,
het
geld
had
ik
uitgegeven,
maar
het
goud
heb
ik
hem
gaan
teruggeven.
Nadien
hebben
anderen
en
ik
hem
niet
meer
gezien…
Maar het goud moet er nog liggen.
”
(gebaseerd op volgende bron: VVB.be)
De Mare
Het
is
donker
in
Eyckevliet
en
het
is
mooi
te
zien
hoe
verschillende
schepen
voor
anker
lagen
op
de
Vliet.
Toen
een
schipper
’s
avonds,
na
de
nodige
borreltjes,
naar
zijn
schip
liep
en
zijn
bed
in
kroop,
hoorde
hij
een
gebonk
op
de
luiken.
Hij
ging
meteen
kijken
wie
dat
was,
want
het
leek
dringend
te
zijn.
Hij
doet
het
luik
open,
staat
met
zijn
lantaarn
op
het
dek,
maar
ziet
niets.
Toen
hij
weer
in
zijn
bed
lag,
begon
het
gebonk
opnieuw.
Ook
deze
keer
was
er
echter
niets
te
zien
en
weer
ging
de
schipper
naar
bed,
maar
deze
keer
kreeg
hij
het
benauwd.
Hij
probeerde
hulp
te
roepen,
maar
dat
lukte niet. De mare was langs de luiken naar binnen gekomen en had haar slachtoffer besprongen.
Een
man
die
op
een
avond
wakker
in
zijn
bed
lag,
werd
bij
de
keel
gegrepen
en
kon
niet
bewegen.
Hoewel
er
niemand
te
zien
was,
voelde
de
man
goed
dat
hij
door
iets
of
iemand
werd
vastgegrepen.
Dat
moest
de
mare
zijn
geweest.
Sommigen
beweerden
dat
de
mare
in
wezen
een
stilstand
van het bloed was.
Een
man
die
veel
last
had
van
de
Mare,
kreeg
van
iemand
de
raad
om
zijn
armen
te
kruisen
als
hij
ging
slapen.
Toen
de
man
dat
deed,
kwam
de
Mare niet meer bij hem.
Tijdens
de
Eerste
Wereldoorlog
hoorde
een
soldaat,
uit
Hingene,
een
gefluit
dat
leek
van
boven
te
komen.
De
man
stond
op
en
liep
naar
buiten,
maar
hij
werd
gevolgd
door
de
mare.
Hij
hoorde
overal
geritsel
onder
deuren
en
achter
luiken
en
het
geritsel
werd
steeds
luider.
De
vijand
kon
het
niet
zijn,
want
hij
was
meer
dan
20km
van
het
front.
Toen
de
man
de
dag
erna
zijn
verhaal
deed
aan
de
aalmoezenier,
kreeg
hij
de
raadt
om
goed
op
te
letten
en
niet
teveel
alleen
rond
te
lopen.
De
soldaat
kreeg
ook
een
soort
medaillon
van
een
heilige
mee
als
een
soort
talisman.
Hij
lag
het
medaillon
onder
zijn
hoofdkussen.
Zo
was
hij
verzekerd
van
een
goede
nachtrust,
maar
de
volgende
nacht
was
de
mare
er
weer.
De
soldaat
werd,
rond
middernacht,
wakker
van
steeds
luider
wordend
geritsel.
De
man
schrok
zo
erg
dat
hij
het
medaillon
van
de
aalmoezenier
in
zijn
handen
nam
en aan de mare liet zien. Toen viel alles stil en de soldaat had de mare daarna nooit meer teruggezien.
(gebaseerd op volgende bron: VVB.be)
De Zwarte Madam
Werkmannen
van
Denaeyer
kwamen
’s
avonds
van
hun
werk
in
Willebroek
terug
naar
Hingene.
Ze
hadden
juist
hun
loon,
handje
contantje,
gekregen
en
hadden
dus
een
flink
gespekte
portemonnee
bij.
Ze
namen
altijd
dezelfde
weg,
langs
de
dijk,
naar
huis.
Op
een
verlaten
donker
plaatste,
trok
meteen
iedereen
zijn
aandacht
aan
een
zwart
gedaante,
dat
aan
de
kant
van
het
polderbos
tevoorschijn
kwam.
Het
was
net
alsof
ze
uit
de
grond
kwam
gerezen.
Iedereen
wist
meteen
dat
het
de
gekende
en
gevreesde
Zwarte
Madam
was.
Met
de
stuipen
op
het
lijf
renden
de
werkmannen
naar
huis,
maar
de
Zwarte
Madam
bleef
hen
maar
achtervolgen.
Als
ze
thuis
aankomen,
stelden
ze
vast
dat
hun
loon
verdwenen
was.
Uit
hun
broekzak
gevallen?
Ligt
het
nog
op
“den
dijk”?
Heeft
de
Zwarte
Madam
het
geld?
Niemand
durfde
er
nog
maar
aan
te
denken
om
terug
te
gaan en er te gaan zoeken. Een maand voor niets gewerkt aan die stoomketels.
(gebaseerd op volgende bron: Vereniging voor Heemkunde in Klein-Brabant vzw - Auteur: Jan Wauters / Jaarboek 39 - 2004 Klein-Brabants Sagenboek)
Vuurbal (Sint-Elmusvuur)
Toen Ed. Muyshondt nog jong was, dan zag hij boven de Wiel een grote vuurbol. Na een half uur spatte die bol gewoon uiteen en was verdwenen.
Op
een
zondagavond
was
Julia
De
Baerdemaecker
met
haar
man,
Petrus
Van
Wesemael,
eens
gaan
wandelen
naar
de
Notelaer.
Er
was
geen
donder of “geroenkel” te horen, maar plots rolde op den dijk een grote vuurbol voorbij en was daarna direct verdwenen.
(bron: Vereniging voor Heemkunde in Klein-Brabant vzw - Auteur: Jan Wauters / Jaarboek 39 - 2004 Klein-Brabants Sagenboek)
In
Hingene
was
er
een
vrouw
die
tijdens
het
onweer
naar
buiten
wou
gaan.
Maar
toen
ze
de
voordeur
opendeed
zag
ze
een
lichtgevende
bol
in
haar
richting
komen.
Ze
kon
deze
nog
ontwijken,
doch
zat
deze
vuurbol
in
huis
en
al
zwevend
zocht
deze
een
weg
terug
naar
buiten.
De
vrouw
zette daarop haar achterdeur open en zo kon de vuurbol naar buiten. Ze was wel geschrokken, maar kende het verschijnsel. Gelukkig maar!
(Bron: Orde van Hingene, mondeling volksverhaal)
Spookhuizen
Op
de
hoeve
van
Feremans
in
Eikevliet
spookte
het
iedere
nacht
om
klokslag
12u.
De
koeien
in
de
stal
werden
onrustig,
terwijl
de
kettingen
en
staldeuren begonnen te rammelen. Elke keer als men ging kijken, liep er een zwarte kat weg en was het spoken gedaan.
Bij
de
Rigjes
heeft
het
vroeger
ook
gespookt.
Hij
werd
de
lucht
ingeheven,
de
meubels
vlogen
rond,
de
deuren
sloegen
kapot
en
er
raasde
een
stormwind rondom het huis.
(bron: Vereniging voor Heemkunde in Klein-Brabant vzw - Auteur: Jan Wauters / Jaarboek 39 - 2004 Klein-Brabants Sagenboek)
De legende van de Verzonken Hoeve
Na
de
dood
van
Karel
De
Grote
(814)
viel
zijn
groot
rijk
uit
elkaar
en
werd
verdeeld
onder
zijn
nazaten,
“de
vadsige
koningen”.
Deze
koningen
trokken zich weinig aan van het volk te besturen, maar hielden zich vooral bezig met elkaar te verrijken en te amuseren met ridderspelletjes.
Andere volkeren hadden dit gauw ingezien en profiteerden van deze gelegenheid om onze rijke contreien binnen te vallen en zich rijk te plunderen.
Zo
kwamen
ook
de
Noormannen
(Vikings)
uit
het
hoge
noorden
in
hun
kleine
maar
zeer
wendbare
snekken
overgevaren
over
de
zee
en
trokken
verder
het
binnenland
in
langs
de
rivieren.
Deze
heidenen
waren
felle
strijders
en
waren
meesters
in
de
tactiek
van
korte
overrompelingsaanvallen
met
onmiddellijk
daarna
de
terugtocht,
waardoor
het
bijna
onmogelijk
was
om
met
hen
een
echte
slag
te
leveren.
Aanvankelijk
kwamen
ze
alleen
om
te
roven
en
te
plunderen.
Ze
verwoesten
steden,
dorpen
en
nederzettingen.
De
kronieken
uit
die
tijd
staan
vol
afschuwelijke
verhalen
over
hun
gruweldaden.
Langzaam
maar
zeker
namen
echter
hun
invallen
af
in
omvang
en
in
hevigheid.
Sommige
families
onder
hen
zochten
echter
een
goede
verblijfplaats
en
vestigden
er
zich.
Zo
had
Heer
Walder
zijn
oog
laten
vallen
op
de
prachtige
streek
en
de
sappige
weilanden
van
Havesdonck,
een
gebied
geleden
aan
de
monding
van
twee
rivieren
Schelde
en
Rupel.
Hij
zocht
er
een
gunstige
plek
uit
en
bouwde
er
een
stevige
en machtige hoeve: de Froh-hoeve!
Heer
Walder
had
ook
een
flinke
blonde
dochter
die
Frigga
heette.
Walder
vond
de
geschikte
trouwpartner
voor
zijn
dochter
in
Uller,
de
zoon
van
Heer
Lodewijk
van
het
Hof
van
Hinken.
Deze
prachtige
en
versterkte
houten
hoeve
was
gelegen
in
het
hoger
gelegen
Hinken
(later
Hingene)
en
was
opgetrokken
in
een
prachtige
vijver
omringd
door
prachtige
bossen
en
weilanden
die
tot
aan
de
boorden
van
de
Schelde
strekten.
Maar…
de
lieve
Frigga
had
haar
bevallige
oogjes
laten
vallen
op
Franciscus,
de
zoon
van
Johannes
Croes,
de
boer
van
het
Nethof,
vlak
naar
de
kerk
van
Havesdonck.
Deze
boerenfamilie
was
uitgesproken
christelijk
en
vader
Walder
zou
nooit
instemmen
in
ene
huwelijk
van
zijn
dochter
Frigga
met
het
volk
van
Jezus.
Uller
was
vol
liefde
voor
Frigga,
maar
zag
wel
in
dat
hij
geen
kans
maakte
en
uit
liefde
voor
haar
liet
hij
Frigga
vrij
om
met
Franciscus,
in
het
geheim,
af
te
spreken.
Zij
zou
zich
zelfs
in
het
geheim
laten
dorpen
door
de
pastoor
van
Havesdonck.
De
dag
van
de
doop
was
reeds
vastgelegd
op
de
avond
voor
Pasen.
Maar
op
deze
avond
werd
Havesdonck
getroffen
door
een
vreselijke
overstroming
ten
gevolge
van
een
springvloed.
De
dijken
van
Rupel
en
Schelde
braken
door
en
Havesdonck
zou
volledig
onderlopen.
In
de
Froh-hoeve
zat
de
ganse
familie
bij
elkaar
in
de
woonkamer
en
ze
aanbaden
hun
goden
Njord
en
Odin
om
bescherming
tegen
de
macht
van
het
water
en
de
wind.
Iedereen
was
er,
behalve
Frigga.
Ze
zou
de
avond
doorbrengen
in
het
Hof
van
Hinken.
Daar
was
ze
zeker
veilig
voor
de
overstroming,
zo
dacht
Walder.
Plots
werd
er
hevig
op
de
buitendeur
gebonsd.
Wie
zou
dat
zijn?
Toen
Walder
de
deur
opende,
stond
Uller
voor
hem.
Hij
was
bang
dat
Frigga
iets
zou
overkomen
op
het
Nethof
en
om
zijn
geliefde
Frigga
te
redden
van
de
overstroming
kwam
hij
Heer
Walder
een
groot
geheim
verklappen.
Zowel
de
nakende
christelijke doop van Frigga als het geheim van haar liefde voor Franciscus van het Nethof.
In het Nethof was ondertussen iedereen naar de kerk getrokken om Frigga te laten dopen; zij zou vanaf dan als Margaretha door het leven gaan.
Toen
Walder
dit
bericht
hoorde,
ontstak
hij
in
een
hevige
razernij.
Hij
haalde
zijn
paard
van
stal
en
als
een
razende
gek
klampte
hij
zich
vast
aan
het
voortgejaagde
paard.
Op
weg
naar
de
kerk
van
Havesdonck,
door
de
storm
en
ontij,
niets
kon
hem
tegenhouden!
Voor
de
kerk
aangekomen
riep
hij
luid
op
zijn
dochter:
“Frigga!
Frigga!!”
bulderde
hij.
De
kerkdeur
opende
zich
met
een
piepend
geluid
en
daar
stond
hij
oog
in
oog
met
de
pastoor.
De
pastoor
tracht
Walder
tot
bedaren
te
brengen.
Hij
probeerde
Walder
te
vertellen
dat
Frigga
voor
het
christelijke
en
ware
geloof
gekozen
had
en
voortaan
de
naam
Margaretha
zou
krijgen.
“Vervloekte
hond!
Gij
hebt
mijn
Frigga
onteert!”
riep
hij.
Zijn
blik
was
er
een
van
een
razende
gek
die
niet
voor
rede
vatbaar
was.
Hij
greep
zijn
bij
en
slingerde
deze
naar
het
hoofd
van
de
pastoor.
Juist
op
dat
ogenblik
komt
ook
Margaretha
naar
buiten.
De
scherpe
bijl
zoeft
voorbij
de
pastoor
en
het
noodlot
had
een
ander
slachtoffer
gekozen.
Met
een
dof
geluid
trof
de
bijl
de
borst
van
Margaretha.
Het
witte
gewaad
van
de
jonge
bekeerlinge
kleurt
rood.
Haar
vader
in
de
ogen
kijkend,
streek
ze
neer
op
haar
knieën
en
daarna
viel
ze
op
haar
zij.
Ze
stierf
als
een
martelares
van
haar
prille
geloof.
Op
dat
moment
kwam
een
nieuwe
vloed
over
Havesdonck
heen.
Deze
keer
werd
alles
verzwolgen
onder
het
wassende
water
van
de
ontketende
rivieren.
Havesdonck
leek
als
van
de
kaart
geveegd
en
was
vergaan
met
man
en
muis.
Een
hele
tijd
later,
toen
het
water
was
weggetrokken
en
alleen
hier
en
daar
nog
“wielen”
overbleven,
kwam
Uller
aangereden,
op
zoek
naar
zijn
geliefde.
Toen
hij
niets
vond
dat
aan
haar
herinnerde,
zette
hij
zich,
bij
valavond,
neer
aan
de
oevers
van
de
Groene
Wielen
staarde
dromerig
in
het
stille
water
dat
blonk
in
het
maanlicht.
Plots
verstarde
hij,
kijkend
in
het
schitterende
water.
In
het
water
schemerden
kleine
lichtjes
als
van
lampjes
voor
het
raam
van
een
hoeve.
Bij
nader
toezien
zag
hij
de
vormen
van
het
Nethof
verschijnen
in
het
water.
Er
scheen
een
feest
aan
de
gang
te
zijn
en
midden
tussen
de
menigte
zag
hij
zijn
geliefde
Frigga
en
haar
nieuwe
echtgenoot
Franciscus.
Uller
zat
daar
als
versteend.
Hoe
was
dat
mogelijk?
Na
enige
rijd
verdween
de
maan
achter
de
voorbijdrijvende
wolk
en
toen
ze
terugkeerde
was
het
visioen
in
de
wiel
echter
verdwenen.
Uit
liefde
voor
zijn
gestorven
meisje
liet
Uller,
aan
de
monding
van
Rupel
en
Schelde,
een
fort
bouwen
en
noemt
het
“Sint
Margaretha”.
Het
zal
later
nog
een
belangrijke
rol
spelen
in
de
geschiedenis
van
Havesdonck
evenzo
tijdens
de
latere
Boerenkrijg.
Regelmatig
kwam
Uller
terug
om
“het
visioen”
nog
eens
terug
te
zien
en
soms
had
hij
geluk
en
zag
hij
in
het
water
naar
zijn
gelukkige
Frigga.
Als
de
maan
scheen
vanuit
de
hoek
waar vroeger de Froh-hoeve stond, was het Nethof met zijn feestgedruis zichtbaar in de wiel.
(bron: Fons Desmedt)
Het Witte Konijn van Wintham
Een
boer
uit
Wintham,
die
te
midden
van
het
dorp
woonde,
dicht
bij
de
Sint-Margarethakerk
en
naast
het
kerkhof,
zag
op
een
nacht
een
wit
konijn
onder
zijn
houtmijt
kruipen.
Deze
houtmijt
stond
op
zijn
koer,
waarvan
hij
hout
kon
nemen
om
de
“stoof
aan
te
maken”,
zoals
toen
gebruikelijk
was.
Sinds
die
nacht
zag
hij
dat
konijn
op
alle
ogenblikken
van
den
dag.
Het
kwam
op
zijn
schaars
grasveld
zitten
en
at
dan
zorgeloos
de
grassprieten
op.
Op
een
gegeven
moment
had
de
boer
er
genoeg
van
en
besloot
de
houtmijt
te
verzetten
en
de
konijnenpijp
dicht
te
stampen
om
van
dat
beest
af
te
zijn.
Zijn
gedachten
waren
nog
niet
koud
of
er
klonk
meteen
een
stem:
“
Doe
dat
nooit!
”,
sprak
het
konijn.
Bij
het
horen
van
zo’n
duidelijke kordate stem van dat konijn, schrok de boer zich de stuipen op het lijf.
Toen
de
boer
dit
kwam
vertellen
in
zijn
stamcafé
‘Den
Bonten
Os’
,
bij
Pintens
,
lachten
de
andere
stamgasten
hem
uit.
“
Allez,
ge
gaat
u
toch
niet
laten
doen
door
zo’n
konijntje?
”
zei
de
ene,
“
Draai
hem
in
de
pot
met
wat
pruimen
erbij!
”
riep
de
andere.
De
boer
was
kop
van
jut,
maar
na
enkele
bierpullen
nam hij een besluit: “
Tegen morgenavond is dat konijn weg zie!
”
De
volgende
morgen
begon
hij
aan
dat
werk.
Hij
nam
enkele
bussels
hout
of
daar
was
het
wit
konijn
al.
“
Dat
zult
ge
u
betreuren!
”
riep
het
konijn
terwijl
deze
richting
’t
kerkhof
huppelde.
Het
ruimen
van
de
houtmijt
kon
niet
snel
genoeg
gaan
en
tegen
het
vallen
van
de
avond
was
de
houtmijt
enkele
meters
verder
verplaatst.
Op
de
plaats
was
deze
voordien
stond,
zag
hij
de
konijnenpijp
en
zodra
hij
deze
wou
dichtstampen,
sprong
het
akelige beest over de kerkhofmuur en liep recht op hem af. De boer ging op de pijp zitten om het konijn de weg te versperren.
“
Ga
weg
van
dat
gat!
”
zei
het
konijn.
“
Ga
zelf
weg!
”
antwoordde
de
boer
en
hij
verzette
geen
meter.
Toen
sprong
het
konijn
hem
naar
de
hals,
maar
de
boer
kon
het
beest
net
afweren.
Meteen
stond
de
boer
op,
stampte
het
konijnenhol
dicht
en
sloeg
het
konijn
met
zijn
schup
zo
hard,
dat
het
stervende
voor
zijn
voeten
viel.
Met
zijn
laatste
krachten,
sprak
het
konijn:
“
Ik
ben
een
grote
zondaar.
Mijn
ziel
kon
geen
rust
vinden
en
hier,
op
deze
plaats,
moest
ik
vertoeven
tot
iemand
de
schat
zou
vinden
die
ik
ooit
van
arme
mensen
had
gestolen.
Straks
zult
gij
hier,
waar
eens
de
houtmijt
stond,
deze
schat
opgraven.
Eens
je
deze
schat
hebt,
zal
mijn
ziel
eindelijk
rust
vinden
en
ben
ik
voorgoed
weg.
”
Het
konijn
blies
dan
zijn
laatste
adem
uit.
Ondertussen
was
het
al
flink
donker,
maar
dat
weerhield
de
boer
er
niet
van
om
direct
te
gaan
graven
op
de
desbetreffende
plaats
en
het
duurde
niet
lang
voor
hij
de
schat
vond.
Vuil
als
een
hoge
hoed,
plaatste
hij
het
kistje
op
de
keukentafel
en
stak
een
olielamp
aan
om
beter
te
kunnen
zien
wat
er
mogelijks
in
het
kistje
zou
zitten.
De
vuile
handen
prutsten
aan
het
slot,
dat
zeer
makkelijk
opende.
In
het
licht
van
de
olielamp
zag
hij
de
zilvermunten
schitteren.
“
Het
zijn
gulden!
”
in
de
schemering
van
het
licht
zag
hij
de
“
kop
”
van
Willem
I.
Het
was
ondertussen
11
jaar
geleden
dat
België
onafhankelijk
werd.
De
volgende
dag
deed
de
boer
zijn
deur
open
en
het
eerste
wat
hij
zag
liggen
was
het
witte
konijn.
Hij
nam
het
bij
de
achterpoten
beet,
bond
er
een
koordje
om
en
hing
het
in
zijn
keuken.
Het
kon
nog
dienen
om
zijn
maag
mee
te
vullen.
In
het
dorp
raakte
hij
aan
de
praat
met
pastoor
Jacobs
en
vertelde
hij
dat
hij
een
muntschat
gevonden
had
met
wel
honderden
zilveren
munten
van
3
gulden.
De
pastoor
schrok
van
die
behoorlijke
som
geld
en
raadde
hem
aan
om
de
helft
aan
de
armenzorg
te
schenken
en
de
andere
helft
zelf
te
houden.
In
totaal
schonk
hij
750
gulden
aan
de
armenzorg
(waarde
nu
zo’n
€
8057.40)
en
met
zijn
deel
schonk
hij
de
kerk
van
Wintham
een
miskelk
met
daarop
een
wit
konijn.
Het
konijn
heeft
hij
niet
opgegeten,
want
zo’n
prachtdier
moest
in
gewijde
grond
begraven
worden
en
zo
geschiedde,
zonder
dat
pastoor
Jacobs
het
te
weten
kwam.
Wat
hij
met
zijn
overige
deel
gedaan
heeft,
is
niet
bekend.
Jammer
dat
de
dag
van
vandaag
de
kerk
van
Wintam
geen
kerkschatten
meer
bezit
en
de
zilveren
miskelk
met
‘t
witte
konijn
staat
vermoedelijk
stof
te
vergaren
in
het
archief
of
erger,
het
is
verloren
geraakt.
Wie
zal
het
zeggen?
(gebaseerd op bron: Victor de Meyere, De Vlaamsche vertelselschat. Deel 3; p.182-183)
De Napoleontische legers in Hingene
Nadat
de
Fransen,
in
februari
1799,
Bornhem
hadden
platgebrand,
trokken
ze
naar
het
fort
Sint-Margriet
in
Nattenhaasdonk.
Maar
om
daar
te
geraken
moesten
ze
eerst
Hingene
passeren.
De
inwoners
van
Hingene
wisten
wat
de
Fransen
hadden
uitgestoken
in
Bornhem
en
dachten
hetzelfde
lot
beschoren
te
zijn.
Het
boerenleger
was
grotendeels
verslagen
en
de
restanten
trokken
zich
terug
in
het
fort
of
trokken
verder
naar
de
Herentals.
De
Hingenaren
sloten
ramen
en
deuren
toen
ze
merkten
dat
het
Franse
leger
van
generaal
Claude
Rostollant
in
aantocht
was.
Eén
vrouw,
mevrouw
Van
de
Velde,
kon
echter
nog
snel
de
hele
muur
rond
de
kerk
vol
flessen
wij
zetten.
Toen
de
Fransen
het
centrum
van
Hingene
betraden
en
de
flessen
wijn
zagen,
bejubelden
ze
deze
aangename
verwelkoming.
Al
was
de
haat
tegen
deze
overheerser
bij
het
gewone
volk
enorm
groot.
Velen
hadden
ook
zonen
die
meevochten
in
het
boerenleger.
Maar
door
mevrouw
Van
de
Velde,
bleef
Hingene
gespaard
van
enige
plunderingen, laat staan dat het hele centrum in vlammen zou opgegaan zijn.
(gebaseerd op volgende bron: VVB; ID48620; Nr. JWAUT0256-0256)
De Schavak
Latijn: Raphus Scandendum
Gewicht: 4,36kg (Max)
Kleur: Bruin-rood (lente, zomer en herfst) tot wit (winter)
Snelheid: 50km/u
Fotobewerking: BVE